Terug naar de krant

Niets van wat we toen hadden, is nu nog compleet

Leeslijst column Sarah's leven
Leeslijst

Het was dertig jaar geleden dat we hier ook liepen. Twee ouderparen, jong en knap, ze hadden Frans kunnen zijn, met hun dikke donkerbruine en blonde haar en hun weigering zich als toeristen te kleden. Mijn ouders, mijn tante en oom. En wij, hun drie kinderen, als mereljongen om hen heen.

Wij, dat waren nu: één van de volwassenen van toen, mijn oom, inmiddels grijzer, maar met dezelfde jonge blauwe ogen. De vrouw met wie hij later trouwde. Mijn man Willem en ik. En onze drie kinderen, net zo klein als wij toen.

Het was in de zomer van 1992 vast ook heet, maar nu hield de zon ons al dagen gevangen in ons vakantiehuis, tot we op een willekeurige dag toch maar gingen, omdat het aquaduct níét bezoeken geen optie was.

De wandeltocht duurde, in tegenstelling tot toen, lang. Via een nieuwe parkeerplaats en modern toeristencentrum liepen we over witte paden in de volle zon, langs ijscokraampjes en een terras, langzaam naar boven tot we onder de grote bogen stonden.

Willem had het, enigszins luidruchtig, zwaar. Ik was inmiddels teruggetreden in die schemerzone waarin het mogelijk is om eindeloos en zonder oordeel allerlei vreselijks te ondergaan. „Bevallen zou niks voor jou zijn”, zei ik met een verwaten glimlachje tegen hem.

Ver beneden speelden in de turquoise rivier kinderen. Die van ons keken als hunkerende gevangenen tussen de stenen platen door naar dat plezier. De brug strekte zich onveranderd onder onze voeten uit.

Mijn verpapte hersenen probeerden beelden op te roepen van toen: mijn haar in twee strakke vlechten aan weerszijden van mijn hoofd, mijn arm tegen die van mijn oudste neefje om te zien wie het bruinst was geworden, mijn moeders lach echoënd in het dal onder ons, het kleinere neefje met de zeven zwarte kruinen.

Geen beeld kwam vanzelf.

„Bevallen zou niks voor jou zijn”, zei ik met een verwaten glimlachje tegen hem

Mijn oom, die we tijdens vroegere vakanties soms uren kwijt waren, omdat hij nu eenmaal graag wilde verdwijnen, liep nu bedaagd en met rechte rug voor ons uit. De zon leek hem niet te deren.

Waar de brug eindigde en de tocht naar beneden begon, zag ik dat hij in de gortdroge berm naast het pad zoekend om zich heen keek. Ik ging bij hem staan. „Misschien wel hier”, zei hij. Uit zijn broek peuterde hij een zakje bloemzaadjes. Hij maakte het open, gaf mij en mijn onwetende, maar nieuwsgierig toegestroomde kinderschare wat van de inhoud. De zaadjes vielen zonder enig spektakel, tussen wat gele grassprieten, op de aarde. Ik vroeg me af of ik mijn oudste zoon niet eens moet vertellen over zijn dode neefje.

Bij het terras namen we op de terugreis allemaal een ijsje. „Ik denk niet dat ze zullen groeien”, zei mijn oom.

Mijn tweejarige zoon, met één kruin, lebbert aan zijn bolletje perzikenijs, zijn gezicht van voorhoofd tot kin onder de zachtroze vegen.

Niets van wat we toen hadden is nu nog compleet. Er is wel heel veel nieuws.

In het toeristencentrum zijn we mijn oom opeens kwijt.

„Net als vroeger”, wil ik tegen Willem zeggen, maar dan blijkt dat hij al bij de auto op ons staat te wachten.

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 10 september 2022.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in