Terug naar de krant

Hoe het neoliberalisme in Nederland ongemerkt kon zegevieren

Leeslijst recensie

Politiek Hoe komt het dat het neoliberalisme in Nederland nauwelijks deel uitmaakt van het publieke debat? Een doorwrochte politieke geschiedenis van het naoorlogse Nederland probeert hier een antwoord op te formuleren.

Leeslijst

Economie? Dat was toch maar een bijzaak in het leven, schreef econoom Jelle Zijlstra toen hij in december 1976 voor NRC een week zijn overpeinzingen in een Hollands Dagboek bijhield. Zijlstra – oud-premier, oud-minister en op dat moment president van De Nederlandsche Bank – gaf niet zo hoog op van zijn eigen métier. ‘Ik ben ervan overtuigd dat Johann Sebastian Bach belangrijker voor de mensheid is dan J. M. Keynes en K. Marx. Als deze heren nog slechts stof voor schriftgeleerden bieden, zal Bachs muziek nog klinken.’

Bescheidenheid? Historicus Bram Mellink en politiek-socioloog Merijn Oudenampsen zouden wel beter weten: strategie! Voor de auteurs van Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis past Zijlstra precies in het rijtje pragmatici die in stilte de ideeën van het neoliberalisme in Nederland aan de man brachten. Ambtenaren, technocratische ministers, sobere ondernemers: zij waren het die de economie marktgerichter maakten, de overheidsfinanciën kortwiekten en de geesten van publiek en politiek rijpten voor de geneugten van de markt.

Lees ook De vrije markt stond in Nederland altijd al voorop
De vrije markt stond in Nederland altijd al voorop

Hun namen worden amper herinnerd en dat is precies het recept van hun succes geweest, betogen Mellink en Oudenampsen. Het Nederlandse neoliberalisme kon juist zegevieren doordat het zich nooit als een ideologie presenteerde, maar altijd als vanzelfsprekend, ideologie-vrij beleid.

Slimme zet, denk je dan, want zo beantwoordt hun these in één beweging de twee grote vragen die bij voorbaat aan hun onderwerp kleven. Ja, het neoliberalisme bestaat, zegt dit boek tegen zijn critici. En voor wie zich afvraagt hoe het dan kan dat het in Nederland zo onzichtbaar is in het publieke debat: precies. Sommige ideeën zijn succesvoller in een regenjas dan in een glitterpak.

Klopt dat in dit geval ook? Feit is dat ‘neoliberalisme’ als term een dubieuze rol speelt in discussies. Aan rechterzijde hoor je nogal eens dat neoliberalisme een socialistisch spookbeeld is dat niet in de werkelijkheid is gegrond – premier en liberaal Mark Rutte (VVD) zei het vorige week nog in de Tweede Kamer. Voor links is het neoliberalisme dan weer vaak een kapstok waar je al je ergernissen aan kunt ophangen. Staatssteun voor KLM? Neoliberalisme. Fiets gestolen? Neoliberalisme.

Dat neoliberalisme wél de moeite van het bestuderen waard is, bleek enkele jaren geleden uit Globalists, van historicus Quinn Slobodian. Cruciaal, schreef Slobodian, is dat het neoliberalisme niet zomaar draait om het geloof in de vrije markt en ‘laissez-faire’, maar evengoed om de overtuiging dat de overheid actief moet ingrijpen om de markt zijn gang te laten gaan. Als een marktmeester die monopolisten tegenhoudt, kraampjes laat concurreren en zelfs de klanten disciplineert.

Groepsreisje

In Globalists waren de hoofdrolspelers de intellectuelen: figuren als Ludwig von Mises, Friedrich Hayek en Milton Friedman. Maar in Nederland is hun rol beperkt: we komen Mises en Hayek in Neoliberalisme tegen als ze op een neoliberaal groepsreisje in 1950 met een rondvaartboot de Amsterdamse grachten afvaren, maar hun namen zongen nooit zo luid rond in de politiek.

De Nederlandse debatcultuur biedt dan ook weinig ruimte aan het scherpe geluid dat de neoliberale intellectuelen vertolkten. Maar neoliberalen in het buitenland keken volgens Mellink en Oudenampsen wel degelijk naar Nederland als voorland. Zoals Margaret Thatcher, die premier Lubbers toevertrouwde toen hij fors wilde bezuinigen op de lonen van ambtenaren: ‘Dat is een ramp! Het idee is dat ik de hardste ben in Europa. U bedreigt mijn reputatie als de Iron Lady.’

De auteurs verwerken dit soort anekdotes in een doorwrochte politieke geschiedenis van naoorlogs Nederland. Die historische studie zet veel algemeen aanvaarde dooddoeners op zijn kop. Vadertje Drees als stichter van de verzorgingsstaat? Kijk naar de sociale zekerheid die andere Europese landen in de wederopbouwjaren creëerden en Drees’ erfenis – de AOW – steekt er schraal bij af. Die verzorgingsstaat zou pas later, nota bene onder confessioneel-liberale kabinetten, vorm krijgen.

Het poldermodel als nationaal cultuurgoed? Nog zoiets. Begin jaren negentig was al dat overleg juist een bron van ergernis, ook op de pagina’s van NRC Handelsblad, en vonden neoliberalen een welwillend oor als ze pleitten voor een overheid die de markt wat vaker zijn werk liet doen, zonder inspraak. En in werkelijkheid, schrijven Mellink en Oudenampsen, waren de vakbonden al tien jaar eerder verzwakt en een schim van hun vroegere zelf.

Voorbij de economie

Zo gaat het vaker: niet de kleur van de partij, maar het tijdsgewricht bepaalt de dominante ideeën. En de hoofdrolspelers in die geschiedenis zijn niet politici, maar ambtenaren – een onderbelichte groep in vrijwel elke studie van de Nederlandse politiek – die het ene na het andere kabinet uitzitten.

In zo’n studie van macht, en hoe die in Nederland opereert, is het logisch om verder te denken dan de economie alleen. In een podcast maakten Mellink en Oudenampsen zelf al de vergelijking met de coronapandemie. Ook daar werden politieke keuzes – 2G, de avondklok, sturen op de ziekenhuiscapaciteit – ontdaan van politiek en gepresenteerd als wetenschappelijke onvermijdelijkheden.

Gek genoeg zit in die hoek ook de grootste hiaat in dit verder fascinerende boek. Beleid is geen vanzelfsprekendheid maar komt altijd voort uit keuzes, laten de auteurs zien, ook als het resultaat gedepolitiseerd oogt. Maar waarom beperken ze zich dan zo tot economische keuzes?

De werkelijkheid is complexer, en dat weten Mellink en Oudenampsen. ‘Marktdenken ging samen op met christelijk gemeenschapsdenken’, constateren ze over de jaren tachtig, wanneer de kleine overheid aan populariteit wint. Dat kan mede gebeuren doordat middenpartijen bezorgd raken dat de staat zóveel doet, dat de gemeenschap verschrompelt. Dan liever een ‘participatiesamenleving’ – die term duikt opmerkelijk genoeg al op bij PvdA-leider Wim Kok in 1991 – waarin burgers publieke taken overnemen.

Maar verder gaan Mellink en Oudenampsen niet. Dat verhaal van Kok kwam de neoliberale voorhoede natuurlijk goed uit, de participatiesamenleving was een mooi woord voor een slinkende overheid. Maar dat de staat kleiner werd, kwam écht niet enkel door het neoliberalisme. Die ontwikkeling werd ook ingegeven door maatschappelijke zorgen en sociale, culturele en ideologische standpunten. Leuk voor die neoliberalen, dat de wereld hun kant op kwam en hen opleverde wat ze wilden, maar kun je dat echt hun succes noemen? Daar wijden Mellink en Oudenampsen te weinig over uit.

Daarmee heeft Neoliberalisme op sommige plekken toch iets van het economische determinisme – de economie is allesbepalend, de rest is secundair – waar de neoliberalen die ze beschrijven zo in uitblinken.

Het neemt niet weg dat de centrale boodschap van dit boek fier overeind staat: er is dan wel bijna niemand te vinden die zich openlijk ‘neoliberaal’ noemt, het neoliberalisme heeft de geschiedenis van Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog getekend.

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 24 juni 2022.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in