Terug naar de krant

Hella Jongerius: ‘Kinderen moeten leren plakken, knippen, máken’

Leeslijst interview

Wijzer | Hella Jongerius Hella Jongerius (58) is artdirector, kleurspecialist en productontwerper. Wat zij leerde in het leven: je kan heel goed groeien op karige grond, en uit de kristallen wijnglazen van je oma kan je ook echt drinken.

Leeslijst

„Mijn jeugd was karig. Down to earth. Geen culturele omgeving, wel een creatieve, maar dat kwam meer doordat ik opgroeide in de jaren zeventig, waarin iedereen van alles zelf maakte. Mijn moeder gaf me m’n eerste naaimachientje toen ik tien was. Zij was ook creatief, maar geen goede leermeester. Ze moest hard werken om het te bolwerken op het tuinders-bedrijf. ’s Ochtends zette ze de deur open, dan gingen mijn broers en ik buiten spelen. Als mijn vader van het land kwam om te eten, gingen we naar huis. Wij, de kinderen, wij waren er gewoon. We kregen een zwemabonnement voor de zomervakantie, we werkten mee op de tuin, zo was het leven. Je kan heel goed groeien op karige grond. Je wordt wendbaar en flexibel als er niks is. Je leert jezelf kennen, je intuïtie doorgronden en je gebruiksaanwijzing vinden.

De opleiding voor ergotherapie werd in Amsterdam en in Helmond gegeven. Het was de tijd van de -krakersrellen, dus mijn moeder zei: ‘Jij gaat in Helmond op kamers’. Die opleiding was mijn manier om mezelf te bevrijden. Daarna ben ik vijf jaar werkloos geweest, dat was een bewuste keuze. Mijn vrienden waren kunstenaars, ik zat bij de vrouwenbeweging en het vrouwenklussencollectief. Ik leerde huizen verbouwen, fietsenmaken, en ik deed de avond-LTS timmeren en meubelmaken. Zo’n periode van zelfonderzoek en zelfexpressie is ontzettend belangrijk, tegenwoordig noemen ze dat een tussenjaar. Langzaam groeide ik naar de Design Academy. Een voorzichtige stap. De kunstacademie vond ik te vrij, dat begreep ik nog niet zo. Ik vond het fijn om tussen lijnen te ontwerpen, een vak te leren. En dat klopte ook wel bij wie ik ben.

Ik ben niet zo’n lesgever, maar ik vind het wel leuk om mensen die met me werken wat te leren. Twee dingen zijn cruciaal. Zorg voor een handschrift. Geen hóófdschrift dat je bedacht hebt, maar een hándschrift dat uitdrukt wat er in je hoofd zit. En twee: wees relevant. Wat je doet of maakt moet resoneren met wat er nu aan de hand is. Ik vraag zo vaak aan ontwerpers: ‘Waarom maak je dit nu? Dit had tien jaar geleden ook gekund.’ Design is een lastig vak. We leven in een wereld die volledig gedesigned is, zelfs de natuur. Ontwerpers spelen dus een belangrijke rol, zou je denken, en design is belangrijk. Maar ons vak is tegelijkertijd klein. Dingetjes maken, productjes bedenken. Designers spelen een bijrol in de industrie.

Ik heb lang in en voor de industrie gewerkt. Mooie rollen bij grote bedrijven. Als artdirector stond ik dicht bij de bestuurlijke macht in zulke bedrijven en ik heb lang geloofd dat ik wat kon veranderen. Ik heb ook wel dingen veranderd. Ik héb bedrijven anders laten kijken naar materialen en gebruiksvoorwerpen. Tapijten gemaakt van oude uniformen voor in de vliegtuigen van KLM. Maar om nou weer een vliegtuiginterieur te ontwerpen, dat wordt zo’n herhalingsoefening. Het past niet meer bij mij, en het past niet meer bij het ene allesoverheersende thema van nu: de klimaatcrisis. Alles moet op de schop en ontwerpers staan echt even aan de zijlijn. De industrie staat voor een nieuwe industriële revolutie. Ze moeten als een gek carbon free gaan produceren. Bedrijven zijn best een beetje dom. Die gaan pas bewegen als de politiek regels oplegt óf als de consument hun spullen niet meer koopt.

Spullen blijven we nodig hebben, en ontwerpers blijven het leuk vinden om spullen te maken. Ik wil niet meer via de markt praten, ik wil op cultureel -niveau met mensen praten over producten. De verhalen die de industrie over producten vertelt, zijn zo oneerlijk. Woorden als authenticiteit, schoonheid van imperfectie, handwerk, zelfgemaakt, en ambachtelijkheid zijn totaal losgezongen. Lege marketingverhalen. Als ik mijn werk in een museum laat zien, kan ik de waarde en betekenis van producten onderzoeken. Kijk, dit zijn kleuren die de industrie niet meer maakt, deze weeftechnieken dreigen te verdwijnen, textiel hoeft geen wegwerpproduct te zijn. Maar ik ben zuinig met mijn woorden als ik hierover praat. Voor je het weet, worden woorden gebruikt om iets te verkopen.

Er is een mega force gaande, waar ik een positief gevoel over heb. Het systeem gaat om, alles moet opnieuw bedacht. Nieuwe machines, nieuwe materialen – bio-plastics, vervangers van leer, anders samengestelde lakken en kleuren. Straks krijg je materialen die misschien niet meer zo mooi zijn. Spikkeltjes in de meubelstof. Het ruikt niet meer zo lekker, het is niet meer zo zacht, het gaat eerder stuk. De verantwoordelijkheid voor duurzaamheid moet je niet bij de consument leggen, maar bij de producent. Is een product op of kapot? Terug naar de fabriek en repareren. Moet je opletten, als reparatie voor rekening is van de fabrikant, dán wordt er ineens wel anders geproduceerd.

Plakken, knippen, máken. Zo leer je oplossingen verzinnen, het zorgt voor koers durven bepalen

Er bestaan stille en drukke spullen in huis. Fluisterende dingen die niet opvallen en alleen maar hoeven te functioneren: een bad, een stoel, een bed. Je hebt ook luide dingen om je heen. Vaak heb je die gekregen, geërfd of gevonden, er zit een verhaal aan. Van zichzelf zijn ze lang niet altijd expressief en toch nemen ze ongemerkt veel plek in. Je staat op en gaat ontbijten. Ik heb een favoriet bord en een favoriet kopje, niks bijzonder of duurs. Maar als het vies in de afwasmachine staat, dan denk ik: hè, jammer. Soms weet je pas hoe luid objecten zijn als je ze weg wilt gooien. Het kost je moeite, en je bent opgelucht als ze weg zijn. Zo. Wég. Mijn moeder is net overleden. Ze hield van mooie spullen en ze had een kastje dat ik al mijn hele leven ken. Er stonden altijd kristallen wijnglaasjes in van mijn oma. Elke maand werden ze gepoetst. Mijn moeder heeft er nooit uit gedronken. Nooit. Voor haar waren het objecten van hoop en een hogere klasse. Laatst organiseerde ik een avondje op mijn atelier voor de buurvrouwen. Nu ga ik ze gebruiken ook, dacht ik, die glaasjes. Voor het eerst functioneerden ze waarvoor ze ooit bedoeld waren. In een andere context en omgeving kregen ze een nieuw verhaal.

We zijn op weg naar een schonere wereld. Het ontwerp van de toekomst is niet aan ontwerpers, maar aan politici en bedrijven. We hebben heldere hoofden nodig, mensen die durven te vertrouwen op intuïtie, die veerkrachtig zijn. Vaak wordt gezegd dat kinderen op sport moeten, want dan leren ze afzien en teamgeest. Minstens zo belangrijk om te onderwijzen is creativiteit. Plakken, knippen, máken. Zo leer je oplossingen verzinnen, het zorgt voor een handschrift, voor koers durven bepalen. Je kunt één knip-en-plakdesigner aan de vergadertafel zetten bij multinationals, maar nog beter is het als ook de advocaat aan die tafel, de voorzitter én de marketingdirecteur in hun jeugd creatief geschoold zijn.

Ik ben geboren als uitzondering. Enige vrouw tussen drie broers. Ondernemer tussen de kunstenaars. Kunstenaar in ondernemingen. In Duitsland, waar ik al vijftien jaar woon, ben ik ook de uitzondering. Op mijn printplaat en in mijn bijsluiter staat dat ik dat een prettige positie vind. De uitzondering durven zijn, brengt een heleboel.”

Foto’s Katrin Streicher

Een versie van dit artikel verscheen ook in NRC Handelsblad van 2 april 2022.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in