Terug naar de krant

Rusland is superieur in bruutheid en sluwheid

Leeslijst column Michel Krielaars
Leeslijst

De Russische dichter Lev Rubinstein is dood. Op zondag 14 januari stierf hij, 76 jaar oud, aan de verwondingen die hij opliep toen hij in Moskou op een zebrapad door een auto werd geschept. Ik kende hem redelijk goed uit de Moskouse bistrot Zjan Zjak (naar Rousseau), waar hij voor 2012 met zijn doorrookte stem regelmatig Sovjet-oorlogsliederen ten gehore bracht. Het was niet om aan te horen zo slecht. Maar zijn intenties waren oprecht, want hij wilde het zinloze van een oorlog laten klinken. Als toehoorder verlangde je echter vooral naar een geluiddichte schuilkelder.

Rubinstein was een van de grondleggers van het Moskouse conceptualisme, een literaire avant-garde die zich afzette tegen de officiële doctrine van het socialistisch realisme in de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw. Ook kwam hij op voor politieke gevangenen en minderheden, en protesteerde hij waar hij maar kon tegen het regime van Poetin.

Via sociale media riep Rubinstein zijn vele volgers op om naar protestbijeenkomsten tegen diens bewind te komen omwille van ‘iets wat zich soms, en alleen bij benadering, als geweten laat omschrijven.’ Zo’n opmerking tekende zijn allergie voor politieke en morele dooddoeners.

Tijdens menige demonstratie liep hij met zijn kleine, broze gestalte en bijziende blik voorop. Ik stel me voor dat de politie hem over het hoofd zag als de arrestaties begonnen.

Zijn korte gedichten over het dagelijks leven schreef Rubinstein op genummerde cartotheekkaartjes, die hij in theaters voorlas. Op die manier schiep hij een eigen genre, dat hem na de val van de Sovjet-Unie beroemd maakte. Zo luidt een van die gedichten, in de vertaling van Nina Targan Mouravi: ‘55. Stil! 56. De mens dus. Het beminnen dus. Het leed dus. De adem dus. Het mensenleven dus.’ (uit: Een poging om overal een drama van te maken, 1986).

Lev Rubinstein doet me denken aan de schrijver Anatoli Mariëngof (1897-1962), wiens imaginistische gedichten en romans sinds 1930 in de Sovjet-Unie verboden waren. Van zijn memoires is nu het derde en laatste deel in vertaling verschenen, Pak aan, nageslacht! getiteld. Opnieuw komt Mariëngof met allerlei aforismen en wijsheden over het leven, het huwelijk en het schrijverschap. Ook grossiert hij in anekdotes over Flaubert, Balzac, Tolstoj, Tsjechov, Toergenjev en zijn boezemvriend Jesenin. Na de dood van de bij Stalin in ongenade gevallen schrijver Michail Zosjtsjenko lees je bijvoorbeeld dat de componist en kaartspeler Dmitri Sjostakovitsj hem weliswaar een groot schrijver vond, maar dat hij pokerde als een zwakzinnige. Op zijn beurt had diezelfde Zosjtsjenko ooit tegen Mariëngof opgemerkt dat in Rusland alles zo tergend langzaam gaat ‘dat het lijkt of we driehonderd jaar te leven hebben.’

Het meest op dreef is Mariëngof als hij vertelt over de Stalintijd, toen menig groot kunstenaar werd vermoord, terwijl de mindere goden zich als de nederigste knechten van de dictator ontpopten. Zo schrijft hij over de in 1934 overleden schrijver Andrej Bjelyj: ‘In die tijd was de dood voor onsterfelijken tamelijk standaard.’ En in een ‘postuum’ interview met zijn vertaler Robert-Jan Henkes haalt hij een Franse huurling van tsaar Boris aan die vertelde ‘over onze onbetwistbare superioriteit over andere volkeren in bruutheid, sluwheid en trouweloosheid.’ Lev Rubinstein had iets vergelijkbaars kunnen zeggen.

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 19 januari 2024.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in