Terug naar de krant

Al die gretige stemmen – kort verhaal door Nina Polak

Leeslijst achtergrond

Kort Verhaal „Welkom in de Tachtigjarige Podcastoorlog.” Ze slaat haar kattenogen op naar mij, registreert de onkosjere snack in mijn hand, glimlacht genadevol.

Leeslijst

Ik herinner me niet goed dat ik 25 was. Vlagen, ja, mijn eerste kantoor, het bed van een juridisch medewerker die één sok aanhield terwijl hij me haastig besteeg, shag, leren jacks. Waarom zo weinig? Ik denk, terugkijkend, omdat het leven nog niet begonnen was. Ik ben iemand die lange tijd niet bijzonder veel kon. Mijn deugden lieten zich tot ik ruim in de dertig was scharen onder de noemer jeugd – een frisse geest, een goed lijf, hoop voor de toekomst. Het was plichtsbesef waarmee ik mijn eerste eigen zaak won; ik was zwanger van mijn jongen, 33. De cliënt omhelsde me huilend – een voogdijzaak – en ik weet dat ik dacht: misschien kan ik iets. Het gevoel dat ik iets te vertellen had kwam veel later, als het ooit al helemaal is ingedaald. Nu ik het op een rijtje zet: ik was vijftig en al een jaar rechter voordat het vage vermoeden zich aandiende dat ik iets te vertellen had.

„Waar kijk ik naar”, fluister ik. Jip staat naast me op de drempel in de gang van het grachtenpand. Ik heb sterk het gevoel dat ze mijn hand wil pakken. Ach die Jip, 34, lesbisch, charismatisch ongelukkig. Ze wil iets van me; ze zou het nooit forceren. Ik vind het vleiend maar raak in paniek als ik denk aan orale seks met een vrouw – voorbarig, fantasieloos ook, maar het schrikbeeld dringt zich op, donker, nat, help me.

„Zij die gaan sterven groeten u”, fluistert Jip. In die hippe androgyne buitenkant huist een Leidse corpsbal van de oude stempel. „Iedereen is er.” Haar lippen raken mijn oor.

De ontvangstzaal van de uitgeverij is gevuld met stemmen. Stemmen en hun behuizingen, hoogstens gemiddeld van schoonheid voor Amsterdam, maar goed gekleed, jong, verdomme. Op een tafel stapels van het werk dat vanavond ten doop gehouden wordt. Podcast mythologie: de beste stemmen van de Lage landen over falen en succes. Samengesteld door een man die zich ‘Neerlands eerste podcaster’ noemt en die inmiddels voorbijgestreefd is door de hordes.

„Eén woord, toch?” fluister ik nog altijd, „podcastmythologie?”

„Anglicistische spatie des doods”, zegt Jip, die het boek oppakt. Ze heeft bijgedragen. Iedereen heeft bijgedragen. De béste stemmen, tenslotte. Ook Jip heeft een podcast, over de negentiende eeuw, waarin ik sporadisch te gast ben om iets te vertellen over Victoriaanse romans, een hobby. Ze kondigt me dan aan als „judge Trudy, rechter, essayist, Brontë-nerd, algehele eindbazin”. Ik vind dat gênant, maar ik laat het me aanleunen.

We mengen ons, worden begroet; Jip wordt omhelsd, ik krijg respectvolle knikjes, handen. Mag het een feest heten als er niet gedanst wordt? De stelling wordt ons voorgelegd door twee podcastmaaksters van middelbare leeftijd, geroemd om hun in privilege gedrenkte ironie. Ze spelen dat dit een ernstige enquête is en ze de kwestie graag vanavond nog willen beslechten. „Het is geen feest”, zegt de een, „als er niet gedanst wordt.” „Jij bent te radicaal”, zegt de ander, „dat is pas een party killer.” Ze heeft dik rood haar dat een bijtende jaloezie aan me ontlokt. Wat denken wij? Jip antwoordt dat het geen feest is als iedereen zijn shirt aanhoudt. Voor mij geldt precies het tegenovergestelde, zeg ik, en ik voeg eraan toe dat het blijkbaar toch een kwestie is van smaak. „U hebt gelijk”, zegt de rode en ze legt even haar hand op mijn arm.

„Hoe dan?” fluistert Jip op weg naar de bar. „Je bent amper tien jaar ouder dan zij, waarom ‘u’?”

„Het enige dat ik wil is een garnalenkroket”, zeg ik. „Je had me een garnalenkroket beloofd. Het is geen feest zonder…” Ze grijpt twee glazen prosecco van de bar, gaat me voor naar het buffet. Jip. Sommige mensen zijn geboren om galant te zijn. Zelf ben ik geboren om op een luwe plek te wachten tot mij iets gevraagd wordt waarop ik onmogelijk niet kan antwoorden. Het lucht me op om naast het buffet met mijn rug naar de muur te staan, een glas in de ene hand, een servet met daarop een garnalenkroket in de andere.

„Laat me je glas vasthouden”, zegt Jip.

Ik kan zien, terwijl ik een hap neem van de gloeiende kroket, hoe aan de andere kant van de ruimte Neerlands eerste podcastmaker een stoel bestijgt. Het rumoer verstomt maar langzaam, de stem van de man reikt niet ver zonder microfoon. Iemand roept: „Speak up old man!” Hij gehoorzaamt, herhaalt nog eens zijn ingestudeerde opening. Dat de orale traditie springlevend is, hoor ik. Dat de moderne cultuurconsument van dichtbij wil worden aangesproken, als door een vriend, intiem. De moderne cultuurconsument, herhaal ik, het buffet scannend, hoe jaren vijftig. Zalmspiesjes – geen goed idee – komkommercanapés, dadels met roomkaas, een enorm onaangeroerd bord met parmaham – sweet Lord, parmaham. Dat het oor, zegt ie nu, het venster is naar de ziel. Dat podcasts fucking sexy zijn.

Gênant! schalt het. Het komt van hoger, de entresol, gegiechel, nu zie ik het, ze verzamelen zich als sirenes langs de balustrade om eens goed bekeken te worden in hun onbeschofte pracht, de bevrijdden.

Het mannetje van de radio herpakt zich. Mij is hij kwijt. De samenscholing van 25-jarigen op de entresol smaalt als één organisme, ze schuren tegen elkaar aan met hun eindeloze haren, hun ringen, hun twintig oorbellen per oor, hun gretige stemmen. Ik ken die stemmen, ik kan ze onderscheiden. Ja, dat is het geluid van het mooie dikke meisje dat, goedlachs en hees, seksadvies geeft aan instructiegeile generatiegenoten op zoek naar hun eerste orgasme. Daar klinkt het charmante, zeehond-achtige gnuiven dat ik ken uit de satirische Hilversumse roddelcast. En dit, de niet geheel van een West-Fries accent verschoonde alt van een feministisch podcastduo, die zich met iedere bladzijde Simone de Beauvoir een gewichtiger timbre aanmeet terwijl ze met geforceerde nonchalance praat over poepen en anale seks, alsof het volgende front van de vrouwenbevrijding zich in haar rectum bevindt.

De samenscholing van 25-jarigen op de entresol smaalt als één organisme, ze schuren tegen elkaar aan met hun eindeloze haren, hun ringen, hun twintig oorbellen per oor, hun gretige stemmen

„Gaat-ie?”, vraagt Jip.

Ik eet parmaham, zonder dat ik het doorheb. Jezus. Ik vind parmaham tegenwoordig lekkerder dan welke seks ook en het spijt me te moeten toegeven dat de verbodenheid ervan, het onrecht, het alleen maar erger maakt – zout, vet, umami, parmaham maakt me gek.

„Uitstekend”, zeg ik. Applaus voor het mannetje. Hij wordt van zijn stoel af geholpen en geeft een eerste exemplaar aan… is dat Sonja Barend?

„Was je even weg?” Jip brengt nieuwe prosecco. Galante mensen, is mijn ervaring, willen je vaak dronken hebben.

Jip! Van de entresol daalt een bekende katachtige af, een joodse prinses met een scherpzinnige column in een rechtse krant en een babbelpodcast waarin ze, als je het mij vraagt, een zekere intuïtie voor rechtvaardigheid aan de dag legt die haar leeftijdgenoten ontberen. „Red me”, zegt ze, terwijl ze zich tegen mijn chaperonne aanvlijt. Jip omarmt haar. „Hoe is het op die entresol, schoonheid?”

„Welkom in de Tachtigjarige Podcastoorlog.” De columnist slaat haar kattenogen op naar mij, registreert de onkosjere snack in mijn hand, glimlacht genadevol.

„Ik ben een luisteraar”, zeg ik, waarop ze mijn hamvrije hand pakt en zegt: „Een eer, edelachtbare.”

Het is de waarheid. Ik ben een vrouw van 58 die sinds een jaar tussen het werken door, tijdens vernederende uren in de sportschool en het doen van de was, met niet-aflatende verbazing luistert naar de stemmen van vrouwen van 25, die ervan overtuigd lijken dat ze iets te vertellen hebben. Een hele generatie die wekelijks urenlang leeg gutst in een microfoon. Ik zeg tegen mijn man dat het me jong houdt en in contact met de jeugd. Maar het genoegen is perverser, hoe moet ik het uitleggen?

„Is het zo erg daarboven?”, zegt Jip.

„Ze zijn werkelijk poeslief”, zegt de kat, „maar ik voel dat ze me aan flarden willen scheuren. Misschien gewoon een familietrekje.”

Jip, gespeeld geschokt: „Beweer je nou dat het nog altijd geen feest is als een paar vrouwen elkaar de ogen niet uitkrabben?”

„Als een paar joden zich niet ongewenst voelen”, schmiert de kat, „is het geen feest.”

Ik zie haar slaapkamerogen in kaart brengen waar de mannen staan die naar haar kijken – overal. Ze erkent ze, minzaam en geamuseerd. Ze verroert zich nauwelijks. „Ik ben dertig geworden”, zegt ze ernstig, „het spelen is voorbij.”

Goed dan, sommigen zijn dertig. Sommigen zijn twintig. Maar daar op de entresol zijn ze collectief 25. Er zijn van die dagen dat de zon schijnt en dat de hele verdomde stad collectief 25 lijkt, 25 en vol in het leven, niet wachtend, niet onzichtbaar, niet in het morsige bed van een juridisch medewerker.

„De wereld heeft een aantal serieuze problemen, Jip.” Het kattenorakel krijgt ook een glas prosecco; er is galantheid genoeg voor iedereen.

Haar stem, moet ik toegeven, heeft het. Ik hoor dat ze ooit iets gaat vertellen met die joodse kattenstem. Niet iedereen kan de oorlog winnen en ik zet mijn centen op de kat. Ik vouw onderbroeken op, ik zweet en hijg op een loopband en ik luister op mijn airpods maar amper naar wat ze zeggen, die meisjesvrouwen, alleen naar hoe ze het zeggen. Ik hoor de verborgen schaamte als ze het zogenaamd vrijmoedig over hun schaamdelen hebben. Mijn kut dit, dat, blabla, alleen met consent. Alles moet bevrijd én beschermd, een houdgreep, lijkt mij, maar wie ben ik – ik eet parmaham.

Ik vouw onderbroeken op, ik zweet en hijg op een loopband en ik luister op mijn airpods maar amper naar wat ze zeggen, die meisjesvrouwen, alleen naar hoe ze het zeggen

„Look what the cat dragged in”, zegt de kat, het edele hoofd onbewogen, de slaapkamerogen ineens gefixeerd.

Ja, ik zie haar in de deuropening; ik ben de enige niet. Ze zal inmiddels 26 zijn. Ze doet iets met haar nek, evenveel roofdier als robot. Inventariseren. Een man staat achter haar, een jongen nog, maar ouder dan de mijne, ze is alweer verder, blijkbaar. Ik zie dat ze mij ziet, ze ziet de entresol, de voetsoldaten, de concurrentie, haar blik glijdt door, door, door naar het dichtstbijzijnde machtscentrum, de nieuwbakken podcastmiljonair, producent van hoogironische praatprogramma’s en ieders lieveling sinds hij het merendeel van zijn vermogen schenkt aan het juridisch team van Milieudefensie. „Ik ben dik, ik ben bevoorrecht”, zei hij tegen de krant, „ik ben een vet vat vol flauwe grappen. Sorry. Hier is mijn geld, het minste wat ik kan doen. Laat er recht gesproken worden!” Een bescheiden held.

„Ik haat helemaal niemand”, protesteert de kat naast me tegen Jip. Maar ze kijkt, net als ik, hoe het Gevaar de bescheiden held nadert. De nek wordt nog langer gemaakt. Hij moet háár eerst zien, haar opmerken. Het gebeurt, hij roept haar naam hard door de ruimte, haar áchternaam. Mensen kijken. Ze komt een beetje klaar, strekt haar elegante arm uit naar de man en laat zich tegen zijn grote lijf aan trekken.

Ze fluistert in zijn oor, ik weet hoe dat klinkt, haar stem zo dichtbij, en ik zal maar meteen de eerste zijn om toe te geven dat we het hier eigenlijk hebben over een zeer onfrisse obsessie mijnerzijds, iemand in mijn positie onwaardig.

Het algoritme van Spotify voert me inmiddels aanhoudend nieuwe meisjesstemmen. Maar het is allemaal begonnen met een menselijke aanbeveling van mijn zoon, en met háár podcast, die ik heb verzwolgen als een negentiende-eeuws feuilleton. Van jonge vrouwen, een vriendschap die gedoemd is. Ik was niet geïnteresseerd in het gedweep met Amerikaanse essayisten, existentialisten en de vrijblijvende pseudomarxistische analysettes van hedendaagse zonden, die er altijd op neer kwamen dat we machteloos staan tegenover het corpulente neoliberalisme dat ons de hele dag van achteren neemt. Makkelijk. Nee, ik wilde gewoon steeds opnieuw met eigen oren horen hoe de stem klinkt van de puurste ambitie, die als lava door alle menselijkheid heen schroeit. Hoe ze zich met altijd nieuwe intonaties wist te verheffen boven haar co-host en BFF. In welke valse bescheidenheden je zelffelicitatie nog meer allemaal kunt wikkelen – ze bleef me verrassen. En ik luisteren, als een dwazin. Mijn mantra herhalend. Alle vrouwen op de wereld, mijn liefste jongen, maar niet deze. Niet deze.

„Edelachtbare, als ik zo vrij mag zijn, ik zie dat u bedroefd bent.” De kat kijkt naar me. Ze kijkt echt en ze heeft schitterende lichtblauwe ogen. Ik weet niet waarom ik haar antwoord. „Mijn zoon wil geen contact meer met me”, hoor ik mezelf zeggen.

„Hoe oud is hij?”, vraagt ze.

„Jonger dan jij, kat.”

„Mag ik vragen van welk onrecht hij u beticht?”

„Ik heb geprobeerd me met zijn partnerkeuze te bemoeien.”

„Ach, ik wist niet dat u joods bent.”

Ze heeft me aan het lachen, de kat. Ik bedank haar. Jip kijkt gekrenkt – is het een feest als er niemand gekrenkt kijkt?

Ik zal het maar zeggen, ik ben hier niet voor de garnalenkroketten. Ik ben hier niet voor Jip. Kijk, ik had het me zo voorgesteld: het Gevaar komt binnen. Ik wenk haar. Aarzelend nadert ze me, ik ruik haar angst. Ik zeg: kom nog wat dichterbij staan, kleine vriendin, en ik fluister in haar oor dat ik weet wie ze is, niet alleen haar naam en achternaam maar wie ze ís, dat ik er prijs op zou stellen dat ze mijn zoon nooit meer belt en dat ik me daarmee nog keurig uitdruk.

Een bezopen idee en niets voor mij. Bovendien kan ik van hier zien hoe ze de aandacht van de podcastmiljonair een moment verliest. Even kijkt er niemand naar haar, een schaduw van verlorenheid trekt over haar hongerige gezicht. Ik zie haar plots voor me, koud, alleen en in het donker, op weg naar de sportles van half zes ’s ochtends. In haar hoofd deadlines, eetschema’s, meditatiewekkers, dingen uit isolement geboren. Het neoliberalisme, de hele dag van achter.

Ik ruik haar angst. Ik zeg: kom nog wat dichterbij staan, en ik fluister in haar oor dat ik weet wie ze is

Het is alweer voorbij. Van de entresol komt nu een kleine delegatie naar beneden die zich rond haar en de podcastmiljonair verdringt. Ze gillen en klingelen, de meiden, ze omhelzen het Gevaar stevig maar liefdeloos. Ze zijn gestopt met om zich heen kijken en laten zich met grote ogen voorstellen aan de man; ze willen zijn deugdelijke geld voor hem verdienen.

De kat zucht. „Waar kijken we eigenlijk naar, edelachtbare? Waar gaat het allemaal over?” Ze staat naast me en pakt zonder overleg mijn hand. Ze vraagt het mij.

„Niet over rechtvaardigheid”, antwoord ik. „Ik weet het niet. Vertel het me maar, kat, ik luister.”

„Schoonheid, ben ik bang”, zegt ze, „esthetiek en eenzaamheid.”

„Het is onrechtvaardig”, zeg ik.

„Volkomen”, zegt de kat, volmaakt. „Maar we mogen de hoop niet opgeven.”

„Het spijt me, maar ik geloof dat ik me net heb voorgenomen om nooit meer naar een podcast te luisteren.”

„Het is u vergeven”, zegt de kat en ze glimlacht naar me.

 

Nina Polak (1986) is schrijver. Dit jaar verscheen haar meest recente roman Buitenleven

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 3 december 2022.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in