Terug naar de krant

Als hongerige wolven storten verzamelaars zich op het werk van Jean Prouvé

Leeslijst achtergrond

Jean Prouvé De Franse ontwerper Jean Prouvé (1901-1984) zag zijn meubels en prefab-huizen vooral als oplossingen. Voor een origineel meubel wordt door verzamelaars nu soms meer dan een miljoen euro betaald. ‘Zijn objecten verspreiden een poëtisch aura.’

Leeslijst

De wandeling omhoog is inspannend, de beloning navenant groot. Op een steile helling aan de noordkant van Nancy, in Noord-Frankrijk, staat het voormalig woonhuis van de Franse ontwerper en fabrikant Jean Prouvé. Een smal, door struiken omzoomd pad leidt naar aluminium voordeuren die van onder tot boven voorzien zijn van patrijspoortraampjes. Bij de entree staat een doos met plastic overschoenen. Hoe matig onderhouden het 68 jaar oude gemeentemonument er ook uitziet – verf bladdert, metaal roest, het dak zit vol butsen en in de badkamer ontbreken tegels –, de overschoenen moeten het cultureel erfgoed tegen verder verval beschermen. Zo legt de huurder uit, die het pand in de zomermaanden op zaterdagen moet openstellen voor geïnteresseerden.

De entree geeft toegang tot een grote woonkamer. De blik gaat direct naar buiten: een grote glazen gevel biedt een weids en spectaculair panorama op het centrum van Nancy. Op oude interieurfoto’s is te zien hoe Prouvé door hem zelf ontworpen leunstoelen voor de ramen plaatste. Op een van die foto’s kijkt hij, met slippers aan zijn blote voeten, vanuit een Cité-fauteuil, een van zijn vroegste ontwerpen, uit over de stad die hem zoveel had gebracht.

Prouvé, vader van vijf kinderen, bouwde zijn huis in 1954 zelf. Dat deed hij met prefab-elementen die hij zelf had ontworpen: draagconstructies van gevouwen plaatstaal en gevelpanelen van hout, staal en aluminium. Hij betrok de bouwdelen van Les Ateliers Jean Prouvé, de door hem in 1931 opgerichte fabriek die vanaf 1947 gevestigd was in Maxéville, een voorstad van Nancy. Met meer dan tweehonderd werknemers produceerde Prouvé daar zijn meubels en de onderdelen voor zijn demontabele huizen en scholen.

Zijn woonhuis is niet alleen een van de weinige bewaard gebleven en te bezichtigen prefab-huizen van Prouvé, het markeert ook een omslagpunt in zijn carrière. Vlak vóór de bouw gaf de ontwerper zijn eigen onderneming op. De reden: onenigheid met zijn grootaandeelhouder, die de afdeling voor de ontwikkeling van nieuwe producten naar Parijs had overgeplaatst. De geldschieter ontzegde hem als directeur de toegang tot zijn werkplaats in Maxéville. Door zijn vertrek verloor Prouvé niet alleen zijn fabriek maar ook het auteursrecht op zijn ontwerpen. Toen hij zijn eigen huis ging bouwen, moest hij de onderdelen kopen. Hoewel hij bekend stond als een onverbeterlijke optimist, keek Prouvé later steeds met dezelfde zwartgallige woorden terug op het verlies van zijn bedrijf: „Het was alsof mijn beide handen werden afgehakt.” En: „Ik overleed in 1952.”

Meubels heeft hij nadien niet meer ontworpen. Zonder zijn belangrijkste ontwerpgereedschap, de werkplaats, lukte dat niet meer. Maar afgezien daarvan ging het hem na die nare gebeurtenis welbeschouwd voor de wind. Het advies van zijn vriend Le Corbusier, de beroemde Zwitsers-Franse architect – „Men heeft u gekortwiekt, probeert u zich te redden met wat er over is” – pakte wonderwel uit.

Vanaf het moment dat Prouvé geen industrieel meer was, groeide de belangstelling voor zijn werk, en maakte hij naam als modernistisch wegbereider. Hij ging leiding geven aan een bouwconstructiebureau, werd een veelgevraagd raadgevend adviseur en bekleedde een leerstoel aan de academie in Parijs. Zijn prefab-gevelelementen werden op grote schaal toegepast bij gebouwen van andere architecten. En begin jaren zestig kreeg hij zijn eerste museale tentoonstellingen.

Pionier

Bijna veertig jaar na zijn dood – Prouvé overleed in 1984 – is zijn faam alleen maar gegroeid. Hij staat nu te boek als een pionier in de innovatieve productie van meubels en modulaire, fabrieksmatig geproduceerde architectuurelementen. Aan tentoonstellingen en lijvige monografieën geen gebrek. En het chique Duitse meubelbedrijf Vitra produceert sinds 2002 steeds nieuwe heruitgaven van zijn meubelontwerpen. Vorige maand nog een fauteuil, twee krukjes, een wandrek en een lampenkap.

Voor diverse hedendaagse ontwerpers is Prouvé een bron van inspiratie. Neem het jeansmerk G-Star. Dat richtte in 2014 het door architect Rem Koolhaas ontworpen kantoorgebouw naast de A10 in Amsterdam volledig in met meubilair van de Franse ontwerper. In een toelichting liet het modemerk weten „een uitdrukking van zijn identiteit” te hebben gevonden in de ontwerpen van Jean Prouvé: „Technische objecten die het principe van structurele noodzakelijkheid belichamen en tegelijkertijd een poëtisch aura verspreiden.”

Vermogende verzamelaars hebben zich als hongerige wolven op de originele ontwerpen van Prouvé gestort

Nog een saillant feit dat de populariteit van Prouvé onderstreept: vermogende verzamelaars, vooral in de VS en Frankrijk, hebben zich de laatste twee decennia als hongerige wolven op zijn originele ontwerpen gestort. In interieurboeken en -tijdschriften is te zien hoe de collectioneurs hun schilderijen van Warhol en Basquiat combineren met vintage meubels afkomstig uit Les Ateliers Jean Prouvé, en soms zelfs met zijn prefab-deuren en -gevelpanelen, die kennelijk ook de status van kunstwerken hebben gekregen. Op veilingen en beurzen zijn bedragen boven een miljoen voor een oude stoel, tafel of gevelpaneel met zonneschermen niet ongebruikelijk. Die exorbitante prijsontwikkeling voor oude, gebutste meubels heeft iets opmerkelijks. Als ontwerper en producent wilde Prouvé, zoals hij het zelf formuleerde, altijd het beste brengen voor degenen die het minste hebben.

Simone Prouvé, het derde kind van Jean Prouvé, voor haar ouderlijk huis in Nancy.
Foto ADAGP / Centre Pompidou, Parijs

Kunstenaarsmilieu

Jean Prouvé is geboren en getogen in een milieu van kunstenaars en ambachtslieden. Hij was de tweede van de zeven kinderen van de schilder Victor Prouvé en pianiste Marie Duhamel. „Ik groeide op in een muziekdoos”, zei hij later over zijn jeugd.

Zijn vader was medeoprichter van de École de Nancy, een groep kunstenaars en ambachtslieden die hoopten door fabrieksmatige productie van verfijnde ontwerpen een groot publiek te bereiken. Toen Jean tien jaar oud was nam zijn vader hem mee naar het atelier van een bevriende kunstsmid. Een schot in de roos: na dat bezoek wilde de zoon ook ferronnier worden, ijzerwerker.

Als vijftienjarige – de Eerste Wereldoorlog was uitgebroken – ging hij als leerling bij een kunstsmid in Parijs in de leer. Acht jaar later, in 1924, opende hij in Nancy een eigen smederij gespecialiseerd in metalen installaties voor gebouwen: deuren, hekken, balustrades en liftcabines. Zijn talent als ambachtsman en ontwerper viel al snel op. Toen hij als 24-jarige met zijn tekeningenportfolio langsging bij de grote Parijse architecten Le Corbusier, Pierre Jeanneret en Robert Mallet-Stevens, resulteerde dat direct in opdrachten.

Ontwerpen was voor Prouvé onlosmakelijk verbonden met het maakproces. Met een eenvoudig schetsje als uitgangspunt ging hij aan de slag. Koersend op zijn intuïtie en grote materiaalkennis maakte hij al experimenterend prototypes. Pas als een model helemaal naar zijn zin was, vond hij het tijd voor een werktekening.

Tekening voor de EM tafel (1950)
Foto Archives départementales de Meurthe et-Moselle, Nancy

Als ontwerper borduurde Prouvé geenszins voort op het recente culturele erfgoed van zijn tijd, de esthetiek van art nouveau en art deco. Hij benaderde opdrachten, om het even of het een stoel, een hek of een markthal betrof, vooral pragmatisch, als constructieve vraagstukken. Dus hoe kon hij een stoel, een hek of een huis fabriceren met zo min mogelijk materiaal, in zo kort mogelijke tijd, en tegen een zo laag mogelijke prijs? Ontdekkingen die hij bij het construeren van meubels deed, paste hij vervolgens toe in zijn architectuur, en omgekeerd.

De Franse architect Jean Nouvel roemde Prouvé in een vijf jaar geleden verschenen publicatie als een ‘anti-estheet’: „Ik denk niet dat hij ooit zou kunnen worden beschuldigd van het maken van iets ‘dat er leuk uitziet’.” Prouvé wilde volgens Nouvel bewijzen dat door eenvoud problemen volledig konden worden opgelost. Het bijzondere is, benadrukte Nouvel, dat die pragmatische uitgangspunten resulteerden in meubels en constructies die door hun puurheid van een tijdloze schoonheid zijn.

Van kinds af toonde Prouvé grote belangstelling voor auto’s, vliegtuigen en andere technologische vernieuwingen. Moderne techniek zou de wereld beter maken, was zijn overtuiging. Net als in de auto-industrie gebeurde experimenteerde Prouvé in zijn werkplaats met het profileren van staalplaat (en later ook aluminiumplaat). Door een vlakke, dunne staalplaat te vouwen of in een vorm te persen verkrijgt die stijfheid. Een principe dat de constructieve bijdrage van een dragende structuuroverbodig maakt: gevouwen plaat kan zichzelf dragen.

In 1930 kocht hij een zetbank waarmee hij 4 meter brede metaalplaten kon vouwen. Met dat nieuwe gereedschap fabriceerde hij naast meubels voor universiteiten, scholen en kantoren in de jaren dertig ook de onderdelen voor zijn eerste prefab-huizen. Van het Franse ministerie van Oorlog kreeg hij in 1939 de opdracht achthonderd demontabele barakken voor soldaten te maken. Prouvé leverde constructies van 4 bij 4 meter met een frame en dak van metaal en houten panelen die op één vrachtwagen verplaatst konden worden en in een paar uur tijd overeind stonden.

Sociale inborst

Met zijn sociale inborst als werkgever had Prouvé voor de oorlog in Nancy naam gemaakt. Elke arbeider van Les Ateliers Jean Prouvé bezat een aandeel in de naamloze vennootschap, kreeg een winstuitkering en had recht op acht dagen betaalde vakantie. Toen in 1936 in Frankrijk stakingen uitbraken voor betere arbeidsvoorwaarden, eisten metaalbewerkers in Nancy lonen „zoals bij Prouvé”.

Omdat hij gedurende de oorlog een prominente rol vervuld had in het verzet, kreeg Prouvé in 1944 het verzoek burgemeester van Nancy te worden. Na acht maanden gaf hij die bestuursrol alweer op. Hij verafschuwde de rol van beroepspoliticus. Bovendien wilde hij liever helpen de naoorlogse woningnood te lenigen met zijn plannen voor goedkope, eenvoudig te bouwen noodwoningen.

Prouvé ontwierp en bouwde diverse prototypes voor prefabhuizen en -scholen. Echt grote orders bleven echter uit. De betonverwerkende industrie won de strijd in de naoorlogse woningbouw. Bovendien ondervond Prouvé de nodige tegenwerking. Bijvoorbeeld van de Franse baksteenindustrie, die vreesde een aanzienlijk marktaandeel te verliezen als Prouvé’s plannen op grote schaal ingang zouden vinden.

Zijn voorstellen voor demontabele gebouwen van metaal en hout stuitten vaker op weerstand van bouwautoriteiten. Een deel van de gevestigde architectuurwereld maakte een punt van zijn ‘ongediplomeerdheid’. Omdat architect een beschermd beroep was in Frankrijk, moest Prouvé bij zijn gebouwen verplicht samenwerken met gediplomeerde architecten. De ambtelijke starheid ergerde hem. In 1961 zei hij: „Zolang architecten hun beroepsgroep niet veranderen zullen zij de gevangenen blijven van de collectieve machtslichamen waartoe zij zich wenden.”

Een veelzeggend voorbeeld is de werdegang van La Maison Les Jours Meilleurs (Het Betere Dagen Huis), dat Prouvé in 1956 ontwierp voor Abbé Pierre, de rooms-katholieke priester die de internationale Emmaus-beweging stichtte om armen en daklozen te helpen.

Prouvé bouwde in zeven uur een demontabele woning aan de oever van de Seine

Abbé Pierre had een appèl gedaan op de Franse samenleving en overheid: bestrijd nu eindelijk eens de naoorlogse woningnood. Met waspoedermerk Persil had de priester een inzamelingsactie op touw gezet: op ieder pak waspoeder zat een waardebon van 10 oude frank (1,5 eurocent). In korte tijd werden een miljoen bonnen geretourneerd en was 10 miljoen frank beschikbaar om huizen voor daklozen te bouwen.

Prouvé maakte in zes weken tijd een demontabele demonstratiewoning die hij met een paar medewerkers in zeven uur opbouwde in het centrum van Parijs, op een oever van de Seine. De 52 vierkante meter grote woning telde twee slaapkamers en het dak rustte op een centrale metalen kern met de wc, de badkamer, de keuken en de centrale verwarming. De constructie was licht maar sterk, en de bouwkosten bedroegen slechts 150.000 frank – van het ingezamelde waspoedergeld hadden de eerste 66 huizen gebouwd kunnen worden.

Journalisten, architecten en het grote publiek onthaalden de demonstratiewoning enthousiast. Maar de bouwautoriteiten lagen dwars. Een voordeur die direct toegang gaf tot de woonkamer en een toilet dat zonder halletje aan de woonkamer grensde, het voldeed niet aan de regels. Van Het Betere Dagen Huis werden slechts tien exemplaren gebouwd. In 2010 werd het laatst bewaard gebleven exemplaar geveild. De Franse galeriehouder Patrick Seguin kocht het en stelde het na een uitgebreide restauratie in zijn galerie in Parijs tentoon.

De Franse katholieke priester Abbé Pierre (midden met stok) in februari 1956 in Parijs bij de montage van ‘Het Betere Dagen Huis’ dat Prouvé ontwierp om de naoorlogse woningnood te helpen bestrijden.
Foto AFP

Centre Pompidou

In 1971 kreeg Prouvé een bijzonder eervolle uitnodiging: hij zat de jury voor die de architecten mocht uitkiezen voor de bouw van een nieuw museum in het stadscentrum van Parijs, het Centre Pompidou. Onder zijn leiding viel de keuze op de radicale inzending van de architecten Richard Rogers en Renzo Piano, een gebouw met een opvallende gevel van bontgekleurde pijpen en buizen.

Misschien wel het grootste huldeblijk dat Prouvé tijdens zijn leven ten deel viel, kwam uit Nederland. Toen Prouvé in 1981 de Nederlandse Erasmusprijs kreeg, was dat voor Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam aanleiding om, in nauwe samenwerking met de toen tachtigjarige Prouvé, een tentoonstelling te organiseren.

Directeur Wim Beeren leerde de ontwerper zo goed kennen. Hij omschreef hem in de tentoonstellingscatalogus als een ‘seigneur’: „Een zakelijk, onderzoekend en zelfbewust blikkende Franse heer met de habitus van een gezagvol bedrijfsvoerder. Een geciviliseerd persoon maar ook een ‘baas’.”

Het twee jaar daarvoor opgerichte architectenbureau Benthem Crouwel verzorgde de inrichting van de Boijmans-tentoonstelling. Mede-oprichter Mels Crouwel vertelt waarom het museum bij hem en zijn collega Jan Benthem aanklopte: „Net als Prouvé waren wij toen in de weer met prefab-elementen en maakten we ook van die gevels met afgeronde ramen en aluminium profielen.”

In een lange, glazen gang van het museum maakten Benthem en Crouwel van witte kunststofplaten een tunnel die precies binnen de gevel viel. In deze galerie-achtige tentoonstellingsruimte zat één gat, een klein venster dat zicht bood op het naastgelegen Erasmus Medisch Centrum. De gevel van het 27 etages tellende hoogbouwcomplex uit 1968 is opgebouwd met door Prouvé ontworpen witgemoffelde aluminium gevelpanelen. Het is het enige Nederlandse bouwproject waarbij de Franse ontwerper is betrokken.

De grote verdienste van Prouvé als architect, zegt Crouwel, is dat hij de eerste stappen heeft gezet richting massaproductie van huizen en gebouwen. „Een mooie, oorspronkelijke poging. Maar technisch gezien nogal onvolkomen. Zijn ideeën hebben ook nooit tot grote series geleid. En dat zijn woonhuis in Nancy in zo’n slechte staat verkeert, verbaast me niet. Die modulaire elementen van hem zijn zeer onderhoudsgevoelig en op het gebied van verduurzaming zijn voor bijvoorbeeld aluminium pas meer recent grote stappen gezet. De tijd was mijns inziens nog niet helemaal rijp voor de plannen van Prouvé.”

Vlooienmarkt

Voor Prouvé-adepten is Weil am Rhein een verplicht bedevaartsoord. Aan de rand van de Duits-Zwitserse grensplaats staat de fabriek van Vitra, met een designmuseum en bouwwerken van vijfentwintig vooraanstaande architecten een culturele hotspot. Op de campus staat een Mobil-pompstation dat Prouvé in 1953 ontwierp van modulaire elementen.

Op de campus staat ook het Vitra Design Museum. Het museum legde vanaf de jaren tachtig ’s werelds meest complete Prouvé-collectie aan: 170 meubels en zo’n 30 bouwelementen. Conservator Serge Mauduit leidt de bezoeker door het depot waar de oude meubels in stellingen zijn opgeslagen. Stoelen en tafels die nu op veilingen fortuinen zouden opbrengen, kocht het museum tot vijfentwintig jaar geleden soms nog voor „honderdjes” op vlooienmarkten, zegt Mauduit als hij met witte handschoenen aan een oud krukje uit het rek haalt. „Soms krijgen we weleens een tip dat een bijzonder stuk beschikbaar komt. Maar met de huidige marktprijzen kunnen we eigenlijk niks meer aankopen.”

Twintig jaar geleden kreeg Vitra toestemming van de erven Prouvé om zijn meubels weer in productie te nemen. De oude meubels in het museumdepot dienen daarbij vaak als referentie. Op een stralende zomerdag in juni versterkte het bedrijf de band met de erven. Die dag mocht Catherine Prouvé, de jongste, inmiddels 82-jarige dochter van de ontwerper, op de Vitra-campus het Place Jean Prouvé openen.

Het bomenrijke pleintje is in de eerste plaats bedoeld voor de werknemers van het meubelmerk. Zij kunnen lunchen aan tafels en op stoelen van de naamgever van het plein, meubels die ze mogelijk zelf hebben gemaakt. Van drie metalen portaalbogen (omgekeerde V’s) die Prouvé als draagconstructie voor zijn architectuur gebruikte zijn schommels gemaakt. Aan een muur hangt een uitvergrote reproductie van het kleurpalet met de zestien laktinten die hij voor zijn meubels gebruikte, zoals Gris Vermeer, Jaune Citron en Brun Van Dyck.

Vintage exemplaar van de Fauteuil Kangourou (1948). De Duitse fabrikant Vitra heeft deze stoel weer in productie genomen.
Foto Jürgen Hans, Vitra Design Museum

Woonkamer als dorpsplein

Catherine Prouvé is een vrouw met een zachte stem en een permanente glimlach op haar lippen. Desgevraagd haalt ze herinneringen op aan haar vader. Ze vertelt hoe hij als burgemeester van Nancy weigerde om vrouwen te straffen die met Duitse soldaten hadden aangepapt. En hoe zorgvuldig hij de kleuren van zijn kleine kleurpalet samenstelde: „Daaraan zie je dat hij de zoon van een schilder was.”

Catherine Prouvé was veertien toen het familiehuis in Nancy in de zomer van 1954 werd gebouwd. Dat deed het gezin zelf met hulp van een paar vrienden. „Mijn moeder had een Amerikaanse Jeep. Daarop werden alle panelen vastgebonden en de heuvel op gereden. Ik had de leiding over het bestellen van de schroeven.”

Door de week werkte haar vader in Parijs; in het weekend kwam hij naar huis en was het een zoete inval bij hen thuis. „Daarom had mijn vader de slaapkamers zo klein gemaakt en de woonkamer zo groot.”

In een hoek van de woonkamer stond een palmplant, niet in een pot maar ontkiemd door de vloer. „We gooiden zaden in een gat en daardoorheen groeide het gewoon.” De palm is ruim zestig jaar later uitgegroeid tot een breed uitwaaierende boom die tot het plafond reikt.

De woonkamer was belangrijk voor haar vader, vertelt ze. „Hij zag het als een dorpsplein: een plek om elkaar te ontmoeten en te praten. Als je stil wilde zijn, ging je maar naar je piepkleine slaapkamer.”

Kleurkaart uit 1951 met de laktinten voor Prouvé’s meubels.
Foto Centre Pompidou, Parijs

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 1 oktober 2022.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in