Terug naar de krant

Nicolien Mizee: ‘Dan denk ik: dat komt dus nóóit meer goed’

Leeslijst interview

Schrijver Nicolien Mizee In haar ‘faxenboeken’, die uitgroeiden tot een culthit, schrijft Nicolien Mizee over haar leven, haar familie, haar depressies. „Mijn leven voelde als een groot, prutterig drama dat me overkwam.”

Leeslijst

Vanochtend nog stuurde Nicolien Mizee (57) een fax aan Ger. Nou ja: toen de correspondentie met haar schrijfdocent Ger Beukenkamp achtentwintig jaar geleden begon, ging dat per fax. Tegenwoordig mailt ze. Maar ze noemt het nog een fax.

„Die fax ging over de fotosessie van gisteren, voor de foto’s bij jouw stuk. Typisch een onderwerp voor een fax. Ik schrijf Ger nooit over de oorlog in Oekraïne, bijvoorbeeld, terwijl ik daar natuurlijk veel over nadenk, maar daar heb ik niets boeiends over te zeggen. De faxen gaan over de dilemma’s in het leven, denk ik. En het zijn grappige verhalen. En je kunt er nog over nadenken.” Nicolien staat twee cappuccino’s te maken, in haar keuken zonder moderne fratsen in Haarlem-Zuid, en laat een stilte vallen. „Die fotosessie… Het was een bezoeking.”

En ze begint. „Je moet weten: ik heb een tijd geleden een fatale fotosessie gehad voor de Volkskrant, waarbij drie vrouwen hier binnenkwamen met een kledingrek, me in paljaspakken hesen en toen moest ik met een vaas bloemen tussen de verwarmingsbuizen gaan staan, terwijl de fotografe wijdbeens over de wc-pot hing. De foto’s werden steeds waanzinniger en afschuwelijker. En ik word in zo’n situatie helemaal willoos. Wil je suiker?”

We lopen naar de woonkamer, waar een vitrine met een complete collectie smurfenpoppetjes de blikvanger is. „Het is een heel gedoe geworden, de fotograaf is teruggekomen om me in normale kleren te fotograferen. Tóch weer met een vaas bloemen, hoewel ik van tevoren had gezegd: niet meer met die vaas bloemen. Ik heb het hier met mijn Orakel over gehad” – haar therapeut noemt ze in de faxen aan Ger ‘het Orakel’ – „en ik geloof dat het traumagedrag is. Ik kán het niet. Ik kan niet zeggen: nee, ik doe het niet. Ik denk alleen: o God, laten we het maar doen, dan zijn ze straks weg.”

Nu had ze van tevoren Ger gebeld. „Hij wist hoe het met de Volkskrant was misgelopen, dus kon ik nu niet iemand meenemen? Dus Rob ging mee.” Haar man, een ex-leerling uit een schrijfklasje. Ze gingen eens samen vogels kijken en nu zijn ze vijftien jaar samen. „We hebben daar tweeënhalf uur gezeten, in een studiootje in Amsterdam. De fotograaf had door de telefoon nogal zelfverzekerd geklonken – daar word ik altijd heel bang van, zelfverzekerde vrouwen. Eerst werd ik door een visagist opgemaakt, nou, en toen haperde de apparatuur, ik denk dat dat anderhalf uur duurde, intussen zat ik wezenloos voor me uit te staren. Toen we foto’s gingen maken, moest de visagist wapperen, zodat mijn haar leuker zou vallen, vlotter, jonger. Heel dat prachtige, helmachtige kapsel dat ze me had aangemeten verdween. Rob zei al: ‘Lieverd, wil je dit wel?’ Maar ik kan dan alleen maar zeggen: ‘Ach… Ja…’ Ik had hem goed geïnstrueerd: ‘Al zeg ik op alles ja en amen, grijp in!’”

De faxen gaan over de dilemma’s in het leven, denk ik

De poes komt erbij, op de bank. „Ik ben niks waard, in zo’n situatie. Ik heb het Orakel gevraagd of ik daar nog iets aan zou kunnen doen, flinker worden, maar dat zou jaren therapie kosten. Dus los ik het nu maar op door iemand mee te nemen, ik doe het niet meer alleen.”

En ze faxt erover, aan Ger. Om er vat op te krijgen. Op de gebeurtenissen, op zichzelf. „Ger zal nooit ofte nimmer zeggen: nou, joh, trek het je niet aan. Hij luistert. En bij zo’n fotosituatie vraag je je toch af: hoe is het mogelijk, dat ik als volwassen vrouw wéét dat ik weer ten onder zal gaan en dat het gebeurt waar ik bij sta? Dat is iets ongelooflijks. Ik ben vaak nogal overdonderd, maar als ik het opschrijf, of navertel, dan kan ik bedenken: aha, dát gebeurde er. Ik beleef het in de herbeleving. Ik kan eigenlijk niet denken als ik niet schrijf. Het gaat ook minder goed met me als ik minder schrijf. En andersom: als het minder goed gaat, schrijf ik minder.”

Inmiddels kan iedereen de faxen meelezen, zij het met een vertraging van zo’n twintig jaar. De eenzijdige correspondentie (Ger leest, maar schrijft niet terug) wordt sinds 2017 uitgegeven door Van Oorschot, in kloeke boeken die zijn uitgegroeid tot een culthit. Nicolien Mizee, eerder romanschrijver, ontpopte zich met de ‘faxenboeken’ als een nieuwe Reve, Voskuil of Frida Vogels. Dagboekachtige brieven, eerlijk, pretentieloos en wijs, scherp en onbedaarlijk grappig.

Afgelopen maand verscheen het vijfde faxenboek, Een licht bewoond eiland, met de faxen die ze tussen februari en augustus 2000 schreef. Net als de voorgaande delen zo’n 450 pagina’s dik. In haar kelder staat nog een archiefkast vol oude faxen. Ze heeft ze allemaal bewaard. „Ik dacht: ik kan er ooit nog eens iets uit gebruiken, voor een boek.”

Hoe is dat eigenlijk, dat iedereen die faxen nu integraal kan lezen?

„Nou, dat is ingewikkeld. Je denkt toch dat mensen denken: wat verbeeldt ze zich? Wie wil dat nou lezen? Ze worden aardig ontvangen, maar mensen in mijn omgeving vragen ook telkens: ga je er nou nóg mee door? Mijn familie leest de boeken ook niet, ze vinden ze afschuwelijk, omdat ze er zelf in voorkomen.”

Hoe het begon: „Rob zag mijn faxen hier slingeren en zei me dat hij die eigenlijk het beste vond wat ik schreef. Ik gebruikte ze wel eens voor mijn romans, maar dan moest ik de verhalen anders inkleden, ik zat eigenlijk alles een beetje stommer te maken voor een echt boek, met een ander vertelperspectief. Ik dacht altijd dat verzinnen in de literatuur hoger was dan autobiografisch schrijven. Maar in de faxen was het altijd leuker.

„We aten eens bij Dik van der Meulen, de Multatuli-biograaf, een buitengewoon vreemde kerel met een grote Paulus de Boskabouter-verzameling, als je in dat huis komt waan je je in 1880, erg leuk, zijn vriendin Mariëtte is een oud-leerling van mij. Enfin, ik vertelde over die faxen en Dik zei: dát moet je uitgeven, romans schrijft iedereen al! Dat trok mij in een keer over de streep. Thuisgekomen, ik had misschien wat glazen wijn op, schreef ik er onmiddellijk een fax over aan Ger. Die fax mailde ik naar Menno Hartman van uitgeverij Van Oorschot, die ik niet echt kende, maar ik had toevallig zijn mailadres. Binnen twee uur schreef hij terug: ja, dat gaan we doen. Ik had er eigenlijk niet echt over nagedacht, maar later dacht ik: heb ik er niet in de diepste diepte tóch over nagedacht? Want het was wel de goeie beslissing.”

Ik dacht altijd dat verzinnen in de literatuur hoger was dan autobiografisch schrijven

En toen was het beklonken?

„Ik vond het eerst ongelooflijk griezelig. Met bevende benen dacht ik: waar moeten we dan beginnen? Menno zei: ‘Gewoon bij het begin, en dan doen we ook alles.’ Ik dacht: hij weet niet hoeveel het is. Het is hopeloos veel, dan krijgen we honderd boeken. Maar het uitgangspunt was: geen strenge selectie, en niks verzinnen. Zo moest het van Ger en Menno, en ja, die beschouw ik dan als hoge omes. Die zullen het wel weten. Maar ik haal er wel veel uit, hoor. Ook omdat ik depressieve periodes heb gehad, en dan herhaalde ik mezelf voortdurend in de faxen.”

Je haalde er niet per se persoonlijke dingen uit over mensen uit je omgeving.

„Nou, de meeste namen zijn veranderd. En Van Oorschot heeft wel een advocaat gevraagd of er problemen konden ontstaan, en die zei: medische dingen moeten eruit. Dus als iemand in therapie zat, heb ik daar een beetje omheen geschreven. Dat heeft me wel een mooie verhaallijn gekost, maar die advocaat zei: ‘Nicolien, er is toch geen haar op je hoofd die erover denkt om dít te publiceren.’ Dus dat was duidelijk.”

Toch probeerde je moeder in 2018 met een kort geding het tweede faxenboek uit de handel laten nemen. Omdat het een schadelijk en kwetsend beeld zou geven van haar familie en van haarzelf.

„Dat was vreselijk, echt een verschrikkelijke zaak.”

Wat er dan stond in het tweede faxenboek dat haar moeder zo tegen de borst stuitte, wil Mizee nu absoluut niet meer vertellen of gepubliceerd zien.

„Dat grijpt mijn moeder enorm aan, zal leiden tot een familiecrisis en mogelijkerwijs een nieuwe rechtszaak.”

Ik kan me herinneren dat de uitgeverij pleitte dat het boek geen getrouwe weergave van de werkelijkheid gaf, maar jouw subjectieve werkelijkheid aangevuld met je verbeelding.

„Mijn moeder verloor de zaak, want de rechter besliste dat een lezer wel snapt dat dit vanuit één perspectief is geschreven, het mijne. Het is mijn verhaal.”

„Vincent van Gogh had ook nooit gedacht dat zijn brieven gepubliceerd zouden worden en daar heb ik toch zeer veel aan gehad, en veel andere mensen ook. Dus ik vind het niet helemaal aan mij om erover te oordelen. Ik laat dat aan de wereld en de toekomst.”

En je bent doorgegaan met de faxenboeken. Heeft die uitspraak geholpen?

„Ja, jazeker. Dan heb je het ergste gehad. Al denk ik wel nog steeds: waar ben ik aan begonnen? Dat komt ook doordat zo’n boek ongelooflijk veel werk is, ik haal dan weer een berg faxen uit de kelder en ben een of twee maanden niet aanspreekbaar. Ik ga raar dromen, kan nauwelijks meer naar andere mensen luisteren, ik raak in een soort zombie-achtige staat. Ik noem het de faxentunnel.”

Omdat je weer teruggeworpen wordt in het verleden?

„Ja, ik lees alles weer en ben terug dáár. Maar het vergt ook enorme concentratie, om alle herhalingen eruit te halen, alles te corrigeren. Ik schreef die faxen ontzettend snel, zo snel als ik praat, ik heb eens gehad dat ik klaar was en me realiseerde: die zeven bladzijden heb ik in 25 minuten geschreven. Dan verhaspel je wel eens wat. Dus hele dagen zit ik dan te selecteren en corrigeren, ik mag van mezelf niet naar de volkstuin. Ik word er akelig van.”

Niet alleen vanwege dat stilistische gedoe, lijkt me.

„Het is ook een confrontatie met mijn gemankeerde vroegere zelf, een onderdompeling in dat leven. Als ik in de faxentunnel zit, droom ik ook altijd dat ik dakloos ben, zonder baan, zonder opleiding. Ik ben dan dertig of veertig en denk: maar dat komt dus nóóit meer goed, wat stom van me! Ik voel me een totale minkukel, en dan ook nog één met allemaal stellige meningen en ideeën. Dan denk ik wel: waar doe ik het voor?”

En, waar doe je het voor?

„Tja, ik geloof dat het toch het beste is dat ik geschreven heb. En een leven is toch het boeiendste wat er is. Ik wil ook álles van Karel van het Reve lezen, ook als hij schrijft over iets zeer gerings. Ik wil die stem horen. Zo zijn er nu mensen die mijn stem willen horen. Ik vind het niet zo leuk om die boeken te maken, maar ik vind dat er toch niet tegen opwegen. Vincent van Gogh had ook nooit gedacht dat zijn brieven gepubliceerd zouden worden en daar heb ik toch zeer veel aan gehad, en veel andere mensen ook. Dus ik vind het niet helemaal aan mij om erover te oordelen. Ik laat dat aan de wereld en de toekomst.”

Dat is misschien ook wel prettig om je achter te verschuilen. Of om op te vertrouwen.

„Ik heb ook altijd zo geleefd. Door niet te denken: wat wil ik? Maar: wat moet er nu gebeuren? Dat is misschien een manier om minder kwetsbaar te zijn, om niet ergens op gepakt te kunnen worden. Maar het is wel zoals ik het voel.”

Het lijkt strijdig met de ‘grote wil’, de kern van jouw lessen aan beginnende schrijvers, waarover je ook vaak hebt geschreven. Wat het personage wil is toch leidend?

„Ja, maar wat die grote wil is, weet de schrijver. Het personage zelf vaak niet. Gerard Reve zei: er is geen sprake van een wil, het is het lot. Je bent gedoemd om te doen wat je doet. Ik wist ook heel lang niet wat ik wilde. Ik deed wat moest gebeuren.”

Toen ze begon met faxen, was ze eind twintig en mislukt. Een buitenbeentje, sociaal onaangepast. De middelbare school had ze verlaten, nadat ze expres met haar fiets tegen een auto was aangereden. Dankzij avondonderwijs behaalde ze toch nog een atheneumdiploma, maar doorleren deed ze niet. En werken ging niet, ze bleek totaal ongeschikt voor iets op een kantoor. Ze blokkeerde, raakte claustrofobisch en nagenoeg overspannen. Dus ze leefde van een uitkering en van wat haar ouders haar toestopten, kluste bij als naaktmodel voor amateurschilders en als huisschilder – tot ze het schrijven ontdekte. Ze deed een cursus scenarioschrijven, bij Ger Beukenkamp, een gezien scenarioschrijver voor toneel en televisie. Langzaamaan begon ze haar eigen plek in de wereld te vinden. De weerslag ervan, in de faxenboeken, leest als een geschiedenis van een bevrijding. Van alsnog lukken.

Mizee: „Ik herlees die faxen en denk dan ook wel: ze gaat maar mooi met die roman naar een uitgever toe. Ze neemt een vriendin mee, maar ze doet het. En ze schrijft het boek zoals zij wil. Als ze te horen krijgt dat ze er korte verhalen van moet maken, is daar geen sprake van.”

Het gaat in je faxen nog vaak over de vraag of trauma te verwerken is, of je echt kunt ‘genezen’. Maar inmiddels heb je een leuke man, je schrijft wat je wilt. Jouw levensverhaal is dus een geschiedenis van het lukken?

„Het Orakel noemde het eens een verhaal van hoop. Dat is het misschien ook. Maar het klinkt gek, hoor. Je hoort mensen op televisie wel eens vertellen over hun doorzettingsvermogen, zo van: ‘Toen ging ik helemaal voor mijn gitaarcarrière, en zie je, als je alles ervoor geeft, kom je er wel!’ Dat is vaak ontzettende onzin. Ik kan achteraf over mijn leven vertellen als een geweldig succesverhaal. Zo van: die school, nou zeg, wat je dáár leerde, ik weigerde gewoon! Dus ik ben van school gegaan, heb baantjes gehad, deed lekker waar ik zin in had en dacht: laat iedereen maar studeren en een burgermannetje worden, mij niet gezien!” Schouderophalend: „Maar het voelde als een groot, prutterig drama dat me overkwam.”

„Verplichtingen, codes, ik kan het niet, snap het niet, vind het angstaanjagend.”

Je was willoos en machteloos?

„Misschien is er toch iets in mij geweest dat wist: die kant moet je niet op. Want mijn afkeer was sterk. Ik wist wat ik niet wilde, wat niet werkte.”

Je kunt je heel sterk verzetten.

„Maar dat kóst me een tijd en energie. Als iemand zegt: je moet dit of dat doen, dan hoor ik dat aan, en zelfs als ik al weet dat ik dat echt niet wil, blijf ik braaf knikken. Daarom kan ik werken niet opbrengen. Ik kan gewoon geen strijd verdragen. Zoals met die fotograaf. Er moet een grotere, diepere wil in mij zijn die zegt: we gaan geen strijd meer voeren.”

En dat noemde je traumagedrag.

„Een groot woord, maar: ja. Toen ik net op de middelbare school zat, oefende ik me om uit mezelf te treden. Ik was bang dat ik stonk, dat ze me uitlachten, en dat uittreden hielp om het vol te kunnen houden. Het is vergelijkbaar met wat vrouwen zich aanleren als ze misbruikt worden. Daar is oom Piet weer, die gaat bovenop me liggen, dus kijken we naar de blauwe lucht en let’s get it over with. Het is een effectieve methode, maar later in je leven heb je daar enorm last van.”

Wat ging er zo mis, op de middelbare school?

„Nooit geweten. Ik denk weleens: dat puberen was zo’n grote breuk met het spelen uit mijn kindertijd, met dat plezier, verzinnen. Dat is het enige wat ik kan – schrijven is ook spelen trouwens, ik heb Moord op de moestuin helemaal uitgedacht op een smurfenplattegrond, dat werkte heel goed. Maar enfin: verder kon ik niks. Verplichtingen, codes, ik kan het niet, snap het niet, vind het angstaanjagend. In de puberteit stond daar niets meer tegenover, ja, gedichten uit mijn hoofd leren. Maar ik mislukte echt, ik haalde enen en tweeën.”

De mislukking was zich aan het voltrekken.

„En een kind kan dat niet relativeren. De Engelse schrijver Chesterton schreef een eeuw geleden, ik citeerde dat in een fax die in het nieuwe boek staat: ‘Jeugd is de enige periode zonder hoop, want het overzicht ontbreekt. Er is geen toekomst. Het nu is alles.’ Jij en ik kunnen denken: nou, dat was een rotdag, morgen weer beter. Een kind niet. Wat dat betreft moet je dus ook vooral níét in het hier en nu leven. Dat is niet uit te houden.”

Want? Dan kun je tegenslag niet relativeren?

„Het is zo véél, het hier en nu. Ik ben in de volkstuin in het hier en nu, dan trek ik sprietjes uit, maar tegelijk denk ik over mijn volgende boek, Dood op de boot. Ik kan veel beter twee dingen tegelijk doen. Het ene doen en het andere denken.”

Net als wanneer je die faxen doorneemt: je bent aan het herleven én komma’s aan het verplaatsen. Waardoor je ook niet helemaal de controle verliest.

„Ja, ik ben dan een correctiemachine, alsof ik het werk van een schrijfleerling nalees. Intussen voel en ervaar ik het niet, want daar heb ik geen tijd voor. ’s Nachts merk ik hoezeer het me aangrijpt, maar niet wanneer ik het zit te doen. Dat is een soort uitschakelen.”

Of: uittreden.

„Ja.”

Dat was geen mechanisme waar je erg blij mee was.

„Daarom heb ik ook wel gedacht: is het dat waard? Ik lijd wel, in feite. Maar goed: zodra het boek klaar is, is het ook weg. Dan vergeet ik het meteen. Ik durf ook nooit een boek te herlezen, behalve mijn kinderboek De wereld van Wollebrandt, en de detective Moord op de moestuin.”

Waarom die twee?

„Het vrolijke! Het on-moeilijke van die boeken. Ik kan gewoon niet meer tegen moeilijk. Als mensen moeilijk gaan doen, wil ik meteen weg. Ik wil niet meer naar tv-programma’s kijken over moeilijke mensen, ik wil ook een heleboel romans om die reden niet meer lezen. Ik heb het moeilijke gehad. Schrijfles geef ik daarom ook niet meer, de meeste mensen willen toch echte literatuur over zware onderwerpen schrijven en dat moet beslist gebeuren, maar ik breng het niet meer op om het te lezen.”

Je gaat alle strijd uit de weg.

„Ik word er helemaal slap van. Het Orakel en Ger hebben me samen, in hun eindeloze acceptatie, toch wel iets geleerd. Namelijk: niet oordelen, accepteren. Ik moet eens iets badinerends over iemand hebben gezegd, toen Ger met een vriendelijk lachje zei: ‘Dat zijn ook mensen.’ Ik geloof niet dat ik daarna ooit nog iets kleinerends over iemand heb gezegd. Dat moet je gewoon helemaal nooit doen, nooit. Ik vind het ook moeilijk om de scherpe oordelen van mijn vroegere zelf terug te lezen.”

Waarom raakte dat je zo?

„In onze familie werd nogal sterk over anderen geoordeeld. En misschien voelde ik al die tijd al dat dat niet deugde, maar ja, het is je cultuur, je voorbeeld. Toen Ger die ene zin zei, schaamde ik me.”

Niet oordelen is een stoïcijnse houding.

„Ger kijkt op een onorthodoxe manier naar de dingen, volstrekt niet moralistisch en heel erg uitgaand van de situatie zoals die is. Stel je voor dat iemand graag bij het ontbijt vijf borrels drinkt – Ger heeft zo’n vriend – dan weet hij: het is handig om in de ochtend met hem af te spreken, want als hij weet dat hij met mij heeft afgesproken, drinkt hij niet. In plaats van te denken: die man moet van de drank af. Hij accepteert de gegevenheden.”

Als ik vraag naar zijn overleden vrouw gaat hij huilen, dus vraag ik maar naar de snijbonen

Het is ook een wat afstandelijke houding.

„Ja, cerebraal. Maar ik vind afstandelijkheid een prettige eigenschap. Detachment is a rare virtue and very few people find it lovable. Lord Peter Wimsey in het boek van Dorothy Sayers. Ik las dat toen ik dertien was en zette er allemaal uitroeptekens bij. Dat herkende ik.

„Zo, en nu ga ik nog even naar de volkstuin.”

Ja, die tuin. Die is een bron van geluk voor je, is mijn indruk.

„Ja, het is nu de tijd om te zaaien en poten, en ik ben razend benieuwd wat er opkomt en wat niet. Het fijnste van een moestuin is op handen en knieën sprietjes trekken. Weet je, die tuin doet het zo’n beetje zelf en ik kruip daar wat assisterend doorheen. Het is bijna zoals je eigen werk corrigeren: je hebt er eigenlijk niet zo’n oordeel over, hoogstens: dit wordt te gek, dit halen we eruit. Verder ben je zo’n beetje dienstbaar bezig.

„De omgang met mensen is er ook heel prettig, je gaat niet om tafel zitten praten, je doet altijd iets anders en daar kun je het dan onderwijl over hebben. De aardbeien, o, die willen bij jou ook niet? Tegelijkertijd komt het hele leven voorbij, want het hele leven zit in alles. The world in a grain of sand, van wie is dat ook alweer? Ik weet bijvoorbeeld dat iemands vrouw is overleden, en als ik daarnaar vraag gaat hij huilen, dus vraag ik maar beter naar de snijbonen. Zijdelings komt het toch aan de orde, maar minder moeilijk.”

Weer die afstandelijkheid.

„Ja. Niet te diep, niet te veel. En tuinieren doe je buiten. Een vriend van me zegt: ‘Buiten is het leven en binnen tikt de klok.’ Buiten is het niet benauwd, je kunt altijd weg. En als ik dan thuiskom en Rob vraagt wat ik heb gedaan, denk ik: geen idee. Ik doe wat de hand te doen vindt. Geen plan, niet nadenken.”

Zo is het allemaal wel vol te houden.

„Ja! Verslag doen. Borreltje. Naar de volkstuin. Vogels kijken. De poes aaien. Een eng dingetje doen, naar een fotograaf of zo. Daar dan weer een fax over schrijven. En op een gegeven moment vinden wij de grote rust, in de kist.”

Ze schatert het uit.

Foto’s Wendelien Daan
Haar en make-up Britt Breider

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 4 juni 2022.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in