Terug naar de krant

Mijn huisje was geen huisje meer, maar een driemaster, dobberend op de oceaan

Leeslijst column

Als Raoul de Jong terugkeert van een reis vol grote glinsterende gebeurtenissen, ziet hij dat het in zijn eigen huis één grote puinhoop is. Wordt het niet tijd voor een echt huis?

Leeslijst

Precies een jaar geleden las ik een boek uit 1929, Banjo, van de Jamaicaans-Amerikaanse schrijver Claude McKay, over een groep zwarte verstekelingen in Marseille die als hoogste doel hadden om plezier te beleven. „Of one thing he was resolved”, schreef McKay over de leider van de bende, „civilization would not take the love of color, joy, beauty, vitality, and nobility out of his life.” Ja, dacht ik toen ik dat las, dat is het punt: doen waar je vrolijk van wordt, en niet geloven dat dat niet mag. Ik begreep ook dat het weinig zin had om dat te begrijpen, als ik het niet in mijn eigen leven zou toepassen.

Het is vrij overweldigend wat er sindsdien gebeurde. Alleen al in de afgelopen zes weken was ik in Suriname, Duitsland, Frankrijk en België. Ik ontmoette een medicijnman met jaguarkrachten in Paramaribo, danste in Oostende in de bar van Marvin Gaye, lunchte met een Franse uitgever in het café van Sartre in Parijs en beleefde een avontuur met een wereldberoemde schrijver in Berlijn. Ergens tussen al deze grote glinsterende gebeurtenissen door kwam ik thuis, dat wil zeggen: mijn ieniemienie-studio met opklapbed op de bovenste verdieping van een flat in het ‘getto’ van Rotterdam.

Het was er één grote puinhoop. Op het bed, op de bank, op het vloerkleed, overal, lagen rekeningen, spullen, kleren. Het rolgordijn in de keuken was naar beneden gestort. De wasmachine was stuk. Voor de bijna veertigjarige man die ik was, voelde dit piratennestje veel te onvolwassen en te klein. Werd het niet tijd voor een echt huis?

Ik ontmoette een medicijnman met jaguarkrachten in Paramaribo, danste in Oostende in de bar van Marvin Gaye, lunchte met een Franse uitgever in het café van Sartre in Parijs en beleefde een avontuur met een wereldberoemde schrijver in Berlijn

Ik verzamelde mijn ongewassen kleren in een vuilniszak en fietste naar een wasserette. Terwijl ik het wasprogramma instelde, werd er vriendelijk naar me gelachen door een witharige man, die aan de overkant op een bankje in de zon zat.

Zijn naam was Koos. Hij had zijn hele leven in deze buurt gewoond, vertelde hij, in het huis waarin hij werd geboren. „Dat is geen armoede, maar rijkdom”, zei hij. In 77 jaar had hij meer dan dertig buren gehad. Toen de Italianen in deze buurt verschenen, vertrokken de Nederlanders, toen de Turken kwamen vertrokken de Italianen. Koos was de enige die bleef, en had elke nieuwe buurman of buurvrouw als een kans gezien. Waardoor hij nu, op zijn 77ste, Spaans en Italiaans sprak, Surinaams en Turks kookte en dagelijks mediteerde, net als de kunstacademiestudente die tegenwoordig naast hem woont.

Het punt was niet om een groot, volwassen huis te zoeken, begreep ik, het punt was om mijn kleine studio te veranderen in een Koos. Toen ik thuiskwam, heb ik mijn koffers uitgepakt en alle boeken, brieven en schilderijen die ik terug had gebracht van mijn reizen de plek gegeven die ze verdienden. Daarna knoopte ik een rood matrozensjaaltje om, zoals het hoofdpersonage uit Banjo, en terwijl buiten de zon onderging, dweilde ik de vloer. Met elke aanraking werd mijn huisje groter en glinsterender, tot mijn huisje geen huisje meer was, maar een driemaster, dobberend over de oceaan. In de verte kon ik het land al zien en vanuit mijn boekenkast riepen Claude McKay, Bertus Aafjes, Christopher Isherwood en al mijn andere dode schrijversvrienden: ahoy!

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 4 juni 2022.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in