Terug naar de krant

Op De Snelweg van Broederschap en Eenheid

Leeslijst reportage

De hoofdsteden van Kroatië en Servië worden verbonden door de E70. , correspondent tijdens de oorlog in Joegoslavië, reisde opnieuw van Zagreb naar Belgrado. Hij trof er verdeeldheid. „Poetin, broeder.”

Leeslijst

Dit verhaal begint en eindigt bij een inslagkrater. De eerste is van een uit koers geraakte drone uit de oorlog in Oekraïne, de andere van een NAVO-bom uit 1999. Het speelt zich af op een breuklijn van de geschiedenis, tussen Zagreb en Belgrado. De Europese hoofdsteden van Kroatië en Servië zijn met elkaar verbonden door de E70, een vierhonderd kilometer lange loper van asfalt.

Tot 1991, toen Kroatië de onafhankelijkheid uitriep, heette deze verbinding de Snelweg van Broederschap en Eenheid: een rijgdraad die na de Tweede Wereldoorlog was aangelegd om het Joegoslavië van Maarschalk Tito bijeen te houden. Plastischer gezegd: een hechting om broederschap (bratstvo) en eenheid (jedinstvo) te kweken tussen de Kroaten in het westen en de Serviërs in het oosten. Jeugdbrigades uit heel Europa hadden er zingend en zand scheppend aan meegebouwd, in de hoop de haat tussen beide volken te begraven.

Ogenschijnlijk gaat dit reisverslag over de Servo-Kroatische oorlog van dertig jaar geleden, maar de gelijkenissen met de huidige, die tussen Rusland en Oekraïne, dringen zich op. Neem alleen al het gloednieuwe billboard waar de achteloze reiziger direct voorbij de grensovergang in Servië op wordt getrakteerd: „Poetin, broeder”, staat erop.

Ik huur een auto op de luchthaven van Zagreb, tegenover het Holland House waar Dutchbat na de val van Srebrenica in juli 1995 het ‘ontladingsfeest’ vierde („biertje, biertje”) – en rijd daarmee down memory lane. Begin jaren negentig, voordat ik boeken ging schrijven, heb ik hier gewoond en gewerkt als oorlogscorrespondent. Onderweg leg ik mijn oor te luisteren bij drie bekenden, twee uitgevers – de een Kroaat, de ander Servisch– en de directeur van een Kroatische staatsstoeterij. Door terug te keren naar het verleden, bots ik op het heden.

Inslagkrater 1

Zagreb

Hoe vers en diep ook, het gat op de oever van de Sava is alweer toegedekt. Drie jonge struikjes in een aangeharkt plantsoen bij de roeiclub markeren de onheilsplek.

„Hortensia’s”, schat Drazen Toncic, uitgever van de Kroatische vertalingen van vier van mijn boeken.

„Prunussen”, denkt zijn dochter Klara. De nog bloesemloze takken zijn gesnoeid in de vorm van drie met elkaar verstrengelde harten.

Tien dagen eerder hoorde Drazen de sonore brom van een vliegtuig in de nacht, gevolgd door een fluitende knal. „Pfieeuw”, zegt hij, armzwaaiend als een dirigent. Het bleek een onbemande TU 141 van Sovjet-makelij met veertig kilo explosieven aan boord. De verdwaalde drone had het NAVO-luchtruim van Roemenië en Hongarije onopgemerkt doorkruist. Zowel Rusland als Oekraïne ontkenden dat ze iets kwijt waren, feit is dat de bom van 40 kilo niet is ontploft, dat een van de remparachutes aan een boomtak bij een studentenflat hing, en dat deze afzwaaier uit de oorlog aan de Europese oostgrens slechts blik- en boomschade heeft aangericht.

Bij de afslag bij Babina Greda
Foto Cas Oorthuys/Nederlands Fotomuseum

Halteplaats 1

Zagreb, Hotel Esplanade

Voor een avondwandeling naar de kathedraal op de heuvel komen Drazen en Klara me afhalen in mijn hotel: een luxueus logement pal naast het station dat in 1925 is geopend voor reizigers van de Oriënt Express naar Istanbul. Ik heb de sleutel van mijn Opel Astra overhandigd aan een piccolo en wacht op de mozaïekvloer onder de kroonluchters – in Tokio is het half een ’s nachts.

Mijn telefoon licht op. „We zijn er.” Drazen en zijn dochter staan buiten bij de tramhalte. Ze blijken de lobby niet in te durven, in hun jeans. En dat terwijl ik het Esplanade vooral zie als een hang-out van journalisten die – bij een whisky aan de bar – citaten probeerden te ontlokken aan VN-diplomaten. Toegegeven: die ervaring stamt uit mei 1995, toen Klara drie was.

Mijn correspondentschap voor de Volkskrant, met standplaats Belgrado, zat er toen al op. Ik was als algemeen verslaggever in dienst gekomen bij deze krant, met de toezegging dat ik niet terug hoefde naar de oorlog op de Balkan. Maar dat was buiten Operatie Blezak (Bliksem) gerekend, én een NRC-hoofdredacteur die op mijn antwoordapparaat had ingesproken: „Het vaderland roept! Frank, we hebben een ticket voor je geboekt op de eerste vlucht naar het zopas heropende vliegveld van Zagreb…”

Kroatië, dat aanvankelijk grote lappen land kwijtraakte aan de Servische bezetter, was in 1995 van genoeg Westers wapentuig voorzien voor een tegenoffensief: Operatie Bliksem. De Serviërs antwoordden met lukrake beschietingen. Vanuit het zuiden schoten ze Frog-raketten af, waarbij ze de balletacademie in het hart van Zagreb troffen. De luchthaven ging dicht nadat ook een van de taxibanen was geraakt, maar nu was het kennelijk weer veilig om er te landen.

Wijken in Vukovar zagen eruit als nu Marioepol

Het Lufthansa-toestel met bestemming Zagreb steeg op vanuit München. De enige passagiers waren journalisten, onder wie de wielerverslaggever van de Volkskrant, Bert Wagendorp, die juist aan zíjn hoofdredactie had gevraagd om eens over iets anders te mogen schrijven dan Luik-Bastenaken-Luik. Bij aankomst deelden we een taxi.

„Twee kamers op het noorden graag”, zei ik tegen de receptioniste van Hotel Esplanade.

„Op het noorden?”, richtte Bert zich tot mij. „Bij de Tour de France vraag ik altijd om een kamer op de zon.”

Het was tien uur ’s avonds/vier uur ’s middags in New York. Ik zei dat de raketten uit het zuiden kwamen.

Bert informeerde of ik op dit uur nog de stad in zou gaan om voorbijgangers te interviewen over het oplaaien van de Servo-Kroatische oorlog.

„Nee”, zei ik, wijzend op de smalle rug en het krulhaar van een gezant van het VN-vredesleger. „Ik ga nog wat drinken hier in de hotelbar. Doe je mee?”

De volgende ochtend stond ik voor het vensterraam mijn kopij door te bellen toen het luchtalarm begon te loeien. Een rode tram kwam ratelend tot stilstand voor een rij Habsburgse gevels. De passagiers stapten uit, vlug maar ordentelijk. Samen met de bestuurder doken ze weg in de portieken. Ik deed een paar passen achterwaarts, overlegde met de redacteur in Rotterdam die ik aan de lijn had. Kon ik wel blijven waar ik was, of moest ik de parkeergarage opzoeken? Hotel Esplanade leek solide genoeg, een vierkante, kazerne-achtige kolos. Niet voor niets had de Gestapo hier tijdens de voorgaande oorlog haar hoofdkwartier.

Buiten op de stoep, onderaan de granieten trap van Hotel Esplanade, beschrijf ik het tafereel aan Drazen en Klara. „Daar, voorbij de halte, stopte de rode tram.” Ik vertel hoe ik toekeek vanuit mijn kamer op tweehoog, de telefoonhoorn aan mijn oor – en toen ineens een fluitend geluid hoorde, gevolgd door een daverende knal. Kort daarna: nog een.

„Ik heb diezelfde inslagen ook gehoord”, zegt Drazen. „Ik zat met Klara op schoot in de schuilkelder.”

Even later, wandelend door de stad, stel ik hem de obligate vraag of de neergestorte drone uit Oekraïne hem heeft terug geslingerd naar het bombardement van 1995 op Zagreb. Drazen schuift zijn vingertoppen in zijn broekzakken, hij schudt het hoofd. „Niet dit projectiel. Maar wel: de oorlogsretoriek van Poetin.”

Poetins omineuze woorden over het heilige Oekraïense hartland dat hoe dan ook moet terugkeren in de Russische moederschoot – ze klinken Drazen in de oren als een zuivere echo van wat de Servische leider Milosevic begin jaren negentig zei. Zoals die sprak over de Kroatische bergstreek langs de Sava: deze zogeheten ‘oorlogsgrens’ uit de Habsburgse tijd zou historisch gezien bij Servië horen. De Europese Unie en de NAVO zouden Kroatië hebben opgehitst om zich onafhankelijk te verklaren van Belgrado en het oude Joegoslavië. Maar dit heuvellandschap ten noorden van de Sava, waar veel Servisch-orthodoxe boeren woonden, diende hoe dan ook terug te keren in de moederschoot van een nieuw, Groot-Servië.

„En dan die ‘denazificatie’ waar Poetin aldoor op hamert”, zegt Drazen. „Dat was exact wat Milosevic aanhaalde als rechtvaardiging voor zijn oorlog.”

Halteplaats 2

Lipik, stoeterij van Lipizzaner paarden

Dertig jaar terug doorsneed het Servo-Kroatische oorlogsfront de Snelweg van Broederschap en Eenheid op drie verschillende plaatsen. De doorgaande route van Zagreb naar Belgrado is minder desolaat dan voorheen. De lente staat op uitbreken, de ooibossen langs de Sava gaan gehuld in een zilverachtig waas.

Alles oogt ‘Europees’: de verkeersborden met de snelheidslimieten, de tankstations met picknicktafels en Autogrill-restaurants. Nog een paar maanden en je ziet hier weer de optocht van minibusjes met Duitse nummerborden, afgeladen met kinderen die de zomer zullen doorbrengen bij familie in Turkije.

Een modern, breed uitwaaierend tolplein is het eerste ‘checkpoint’. Destijds, in 1995, stuitte je op een uur rijden van Zagreb op een fortificatie van witte zandzakken met een vaalblauwe VN-vlag in top. Nepalese blauwhelmen in de uitkijktoren. Voorbij dit roadblock begon ‘Sector West’, waar ‘Nepbat’ de Servische bezettingsmacht diende te ontwapenen. In een weiland naast de vluchtstrook hadden de Nepalezen een pagode-achtige kantine doen verrijzen. Je kon er whisky kopen – en bounty’s, marsen, zakken paprikachips. Taxfree.

Een half mensenleven geleden reed ik hier ook: in een taxi met een stuk karton achter de voorruit. Daarop stond „Press”. Samen met een Amerikaanse filmmaker en een tolk reed ik in colonne mee achter een triomfdronken persofficier van het Kroatische leger. Bij hun Bliksem-tegenoffensief hadden de Kroaten Nepbat simpelweg omzeild en de Serviërs verjaagd – de pagode stond er nog, maar was wel leeggehaald.

We kregen een uitgebrande Servische tank te zien, het ding lag op z’n zij op een geplet stuk van de vangrail. Rijen kapotgeschoten huizen en boerderijen, een groepje jongens in gescheurde uniformen: Servische krijgsgevangenen die voor onze ogen juist wat te drinken kregen.

Het zojuist bevrijde Lipik mochten we nog niet in, daar barstte het nog van de booby-traps. Door een veldkijker zagen we de half afgebrande, half ingestorte stoeterij voor Lipizzaner paarden die gedurende drie maanden in het niemandsland had gelegen tussen de Servische artilleristen in de heuvels en de Kroatische verdedigers in het dal beneden. Zeventien hengsten waren in hun stalboxen gedood en begraven in een paardenmassagraf. De uitgehongerde fokmerries waren samen met hun veulens op een nacht in december 1992 in Servische legertrucks tot achter de linies meegenomen, via een omweg naar Servië.

„Ontvoerd”, zeiden de Kroaten. „Gestolen.”

„In veiligheid gebracht”, zeiden de Serviërs. „Geëvacueerd.”

Het verkeersbord ‘Lipik’ bij kilometerpaal 102 is voorzien van een vignet met een pictogram van paarden. De staatsstoeterij is de plaatselijke bezienswaardigheid, een toeristische attractie waar iedereen aan voorbijraast.

De oprijlaan naar de herbouwde stallen is nog net zo statig als voorheen – met aan weerszijden een haag van populieren. De oude muren van baksteen dragen een nieuw dak met fonkelende regenpijpen; binnen klinkt het rustgevende geluid van drachtige merries die op plukken hooi kauwen.

Directeur Damir Jaksic ontvangt. We hebben elkaar eerder ontmoet. Ik presenteerde op zijn stoeterij de Kroatische vertaling van mijn boek Dier, bovendier over het lot van de lipizzaners in de twintigste eeuw.

Dit keer heft Damir geen klaagzang aan over geldgebrek. Hij is juist in de wolken: een Europees fonds heeft een subsidie toegekend voor de bouw van een nieuwe stal op een glooiend veld aan de andere kant van de weg. Op 1 januari 2023 schakelt Kroatië over op de euro, dan is het land volwaardig lid van de Europese Unie. „Iedereen is huiverig voor prijsstijgingen”, zegt de stoeterijbaas. Maar er is nog een ander, sterker sentiment – en dat drijft de Kroaten westwaarts. „Nu, met de hete adem van Poetin in onze nek, kunnen we eigenlijk niet wachten. Laat maar komen, die euro.”

A. den Doolaard op de Snelweg van Broederschap en Eenheid, 1955
Foto Cas Oorthuys/Nederlands Fotomuseum

Halteplaats 3

Vukovar, watertoren

„Als ik in Zagreb ben, ben ik in Wenen”, had A. den Doolaard, de reisschrijver die zijn leven lang door Joegoslavië heeft gezworven, me in 1992 gezegd in zijn schrijvershuis op de Veluwe, voorafgaand aan mijn correspondentschap. „Maar Belgrado ligt op de Balkan. Je merkt dat aan de gedragingen van de mensen. Die zijn anders.” Halverwege de route kwam ongemerkt de omslag. Vanaf het stadje Slavonski Brod moest ik letten op de verkeersborden: voor het eerst zouden die in twee letterschriften zijn, het latijnse én het cyrillische.

„Oorlogen zijn de aardbevingen van de geschiedenis”, doceerde de destijds 91-jarige Den Doolaard. „En die vinden plaats langs breuklijnen.” Een hele beruchte was die tussen het katholieke, op Wenen en het Westen gerichte Kroatië, dat hardnekkige vasthield aan de latijnse letter, en het orthodox-christelijke, op Moskou gerichte Servië, waarvan het cyrillische schrift een zichtbare uiting was.

Maar nu niet meer. Dat wil zeggen: tot aan de uiterste oostgrens van Kroatië zie je nergens meer een cyrillisch opschrift. Het overgangsgebied, de breuklijn waarover A. den Doolaard het had, is opgeschoven naar het oosten: de nieuwe lettergrens is de Donau.

De laatste afslag in Kroatië brengt me naar een heuvel tussen de wijn- en hopvelden bij het gehucht Tovarnik. Ik herken de plek: hier doemde vanaf 1993 het checkpoint op van de Oekraïense blauwhelmen. Na de val van de Sovjet-Unie leverde Kiev VN-vredessoldaten die de Russische-gezinde, Servische bezettingsmacht in het gareel diende te houden. Was ‘Nepbat’ gestationeerd in Sector West rond de eerste hap uit de Snelweg van Broederschap en Eenheid, ‘Oekbat’ nam Sector Oost rond Vukovar haar rekening. De geschiedenis, schreef Mark Twain, herhaalt zich niet. Zij rijmt. Was dertig jaar geleden ‘Sector West’ de Krim, dan was Sector Oost: de Donbas.

Vukovar blijkt herbouwd, herrezen. Alleen al rondom de watertoren zagen de wijken er destijds uit als die van Marioepol nu – de verwoesting was totaal. Hijskranen in de rivierhaven lagen geknakt op de oever van de Donau. Nu rijden ze weer knarsend heen en weer over de kade. Eén opzichtige ruïne is behouden als herinnering aan de 89 dagen van Servische beschietingen, uitgevoerd met het zwaarste geschut: de Voda Toranj, de Watertoren.

Je kunt er met een lift door een glazen zuil vijftig meter in opstijgen. Door de granaatgaten heen (het bouwwerk zou 640 ‘gerichte voltreffers’ hebben geïncasseerd) kijk je uit over de erebegraafplaats voor de gesneuvelden uit de zogenoemde Vaderlandoorlog. In augustus 1995 hadden de Kroaten Sector Oost heroverd tijden Operatie Storm, drie maanden na Bliksem en net als eerder met een eindeloze, trieste uittocht van Servische families op tractoren tot gevolg. Op de punt van een strekdam die haaks in de Donau steekt staat nu een granieten kruis – onmiskenbaar katholiek. Het is een overduidelijke provocatie aan de Serviërs aan gene zijde van de oever. Niet eerder zag de rivier er zo breed uit.

Halteplaats 4

Backa Palanka, grensbrug over de -Donau, Servische zijde

Tussen de wisselkantoren voorbij de overkapte douanepost springt een gloednieuw billboard in het oog. Er staat een vriendelijke lachende Vladimir Poetin op. ‘Brat’ heet hij hier in witte, cyrillische letters, ‘Broeder.’ Welkom in de Republiek Servië.

Halteplaats 5

Novi Sad, uitgeverij Akademska Kniga

Bora Babic gaat gekleed in een stijlvol mantelpak. De hakken van haar felblauwe schoenen klikken op het parket. Ze neemt plaats achter haar lege bureau – ik krijg een losse stoel bij het raam toegewezen. Alles hier oogt verfijnd, de ruggen van klassiekers uit de wereldliteratuur geven de sfeer nog extra cachet. Even halen we herinneringen op aan onze eerdere ontmoetingen op de Frankfurter Buchmesse, dan komt ze ter zake.

Ik moet niet zo geschokt doen. Zo’n billboard met Poetin erop – dat is misschien neergezet door een lokale politicus uit een gat als Backa Palanka. Maar wat dan te denken van de wandgrote afbeelding van voormalig krijgsheer Seselj op het gebouw naast haar uitgeverij? „Kom op zeg, dat is zijn partijgebouw. Hij mag daar ophangen wat hij wil.”

Ik herinner me een uitspraak van Seselj uit de tijd dat hij in een olijfgroen tenue moordende, Servische paramilitairen bezocht: Kroaten kon je „nog het beste met een roestige schoenlepel afmaken”, dat scheelde munitie. „Seselj is een veroordeelde oorlogsmisdadiger. Hij heeft in Scheveningen tien jaar in de cel gezeten…”

„Hebben jullie dan geen ultrarechtse politici?”

Bora spreekt geen Engels, maar ze heeft een bevriende vertaalster uitgenodigd. Die zit afzijdig, de handen gevouwen op een knie. Bij elke zin veilt de tolk de ruwe randjes bij van Bora’s woorden – niet wetend dat ik na vijf jaar Rusland (standplaats Moskou, tijdens de opkomst van Poetin) het een en ander van het Servisch begrijp. Dat de Europese Unie even hypocriet als corrupt is, komt niet door het filter. Wat wel in alle rauwheid overkomt is Bora’s afkeer van de NAVO. Don’t mention NATO. Het is dat ik tulpenbollen voor haar heb meegebracht, (zwarte, Queen of the night), en Bora me een gebonden novelle meegeeft van Nobelprijslaureaat Ivo Andric, anders waren we ruziënd uit elkaar gegaan.

„Wij Serviërs”, benadrukte Bora keer op keer, „zijn slachtoffers van de NAVO-agressie.” Drie bruggen over de Donau telde Novi Sad, en alle drie zijn ze in 1999 bij de Operatie Nobel Aambeeld door straaljagers en Tomahawk-kruisraketten van de Navo vernietigd. Ook al was dat de enig overgebleven manier om Milosevic uitgeleverd te krijgen aan het Joegoslavië Tribunaal in Den Haag (waar hij op 11 maart 2006 aan een hartaanval overleed), aan Nobel Aambeeld kwam destijds weinig noblesse te pas: als ‘collateral damage’ vielen er ongeveer vijfhonderd Servische burgerdoden.

Halteplaats 6

Kovilj, Servië. Benzinepomp

Praat met willekeurige mensen op straat, had Bora me voorspeld, en je zult exact hetzelfde horen: de NAVO heeft de Russische beer geprovoceerd, geen wonder dat die nu terugslaat. Ik steek mijn licht op bij de pomphoudster langs de tweebaansweg tussen Novi Sad en Belgrado.

„Iedereen is gek geworden.” Vesna – volgens de naamspeld op haar overall – zegt dat de grote meerderheid van haar klanten achter Poetin staat.

„Maar waarom?”

„Fuel prices. Believe me.” De prijzen voor diesel en benzine zijn sinds de oorlog in Oekraïne door het dak gegaan, bijna niemand gooit zijn tank nog vol – vijf liter, tien liter, geld voor meer hebben de mensen niet.

„Maar dan moet je toch kwaad zijn op Poetin?”

Vesna kijkt me meewarig aan. „Zo redeneren mijn landgenoten niet.” Vooruit, omdat ik uit het Westen kom, legt de pomphoudster het nog één keer uit. „Het is puur de bevestiging: wij Serviërs worden weer eens door jullie genaaid. Jullie hebben toch die sancties ingevoerd?”

Halteplaats 7

Hotel Majestic, Belgrado

Waar moet ik beginnen? Bij de balie – nu verbreed en vernieuwd met marmer? Hier stond ik als 27-jarige mijn allereerste stuk door te seinen. Ik had een soort prototype van een laptop meegekregen, met een ‘akoestisch modem’. Door met klittenband twee telefoonhoorns op elkaar te binden, vloog mijn kopij in hoge en lage piepjes naar de Volkskrant-redactie in Amsterdam.

Ik vertel het de huidige receptionist. Hij vraagt of ik nog weet wanneer dat was.

„Oktober 1992.”

„Ik werk hier sinds april 1992.”

De eerste maand van mijn correspondentschap woonde ik in Hotel Majestic. De receptionist en ik, we moeten hier dus eerder tegenover elkaar hebben gestaan.

Ik vraag hem of hij liever journalisten heeft of toeristen.

„Haha, ben jij de voorbode van slecht nieuws, een nieuwe oorlog? Het punt is: we love Russia.”

De taxi had een stuk karton achter de voorruit. Daarop stond ‘press’

Ik loop langs het terras naar buiten. Ach ja, restaurant Ruski Tsar. Om de hoek: Hotel Moskva. Waarom was me dit destijds niet opgevallen? Iets verderop in dezelfde straat tref ik het standbeeld van Tsaar Nicolaas II – onthuld in 2014 in het bijzijn van Vladimir Poetin. Er liggen verse bloemen, anjers. Dit is het startpunt van de wekelijkse pro-Russische demonstraties in Belgrado – met een overdaad aan vuurwerk, vlaggengezwaai en getoeter.

Al in Anna Karenina (uit 1877) laat Lev Tolstoj zijn heldin voor de stoomtrein springen – waarna haar onbereikbare geliefde, de Russische graaf Vronski, naar de Balkan vertrekt om zij aan zij met Servische opstandelingen te vechten tegen de Turken. Veel Serviërs lijden aan een teveel aan geschiedenis. Nu eens lopen ze te hoop om in Kosovo een verloren veldslag tegen de Turken op het Merelveld (Kosovo, 1389) te wreken, dan weer grijpen ze terug op de Russisch-Servische broederband uit de Eerste Wereldoorlog. En in 1989, na de val van de Berlijnse muur, weigerden ze zich neer te leggen bij het (voorbarig) aangekondigde ‘einde van de geschiedenis’.

Vlak voordat de vroegere Snelweg van Broederschap en Eenheid Belgrado binnenrolt staat er als een finishvlag over de breedte van een viaduct: „Remember: Kosovo is Serbia.” In het Engels, als een boodschap aan wie uit het Westen komt.

Op de radio, tussen de Slavische schlagers door, brengt een nieuwslezeres ieder heel uur de NAVO-bombardementen van 1999 in verband met „de huidige NAVO-agressie jegens Rusland”. Buiten op straat laait het oorlogsenthousiasme onder de Serviërs op. „Ratko Held”, staat met rode verf op een muur gespoten bij het standbeeld van de laatste Russische tsaar. Bedoeld wordt Ratko Mladic, die in Scheveningen een levenslange celstraf uitzit voor misdaden tegen de menselijkheid en genocide bij Srebrenica.

Inslagkrater 2

Belgrado

In het stadshart van Belgrado staat het voormalige Servische ministerie van Defensie: een opvallend bouwwerk met verdiepingen als opengeschoven bureaulades, de onderste het verst. Sinds de NAVO-luchtaanval Nobel Aambeeld zit er een gapend gat in dit gebouw. Niemand heeft de afgelopen 22 jaar de aandrang gevoeld om de ruïne af te breken. Dit geschonden bouwwerk is een aandenken, een litteken. Anders dan bijvoorbeeld de Gedächtniskirche in Berlijn stemt deze oorlogswond niet tot nederigheid – de complete zijgevel is behangen met martiale leuzen. Servische oorlogsveteranen lieten in de media weten dat deze inslagkrater een aanmoediging is geweest om de trein te nemen en zich aan te sluiten als vrijwilliger bij het leger van Poetin.

Illustraties Martien ter Veen,
Kaart Myrthe van Heerwaarden.

Een versie van dit artikel verscheen ook in de krant van 7 mei 2022.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in