Terug naar de krant

Over de schoonheid van Brad Pitt zou je een proefschrift kunnen schrijven

Leeslijst achtergrond

Essay | Bianca Stigter Waarin schuilt de schoonheid van Brad Pitt toch, vraagt zich af. Is het een kwestie van symmetrie? Van perfecte verhoudingen? Het rare, schrijft ze, is dat hij op het eerste gezicht niet eens zo mooi is.

Leeslijst

Honderd jaar geleden zag ik op een zonnige dag in het zuiden van Spanje, waar bijna alle dagen zonnig zijn, op het terras van een ijssalon een paar minuten, hoogstens een kwartier, een man. Een mooie man. Bruine ogen, donkere huid, zwart haar, ook daar waar je het toen niet zou verwachten: hij had een snor. Hij droeg witte shorts, waaruit elegante benen staken, en een wit T-shirt, waaruit machtige armen staken. Hij was piloot, gestationeerd op een Amerikaanse militaire basis in de buurt van Sevilla. F16’s. Hij vroeg hoe ik heette. Nou Bianca, zei hij, als ik ooit over Amsterdam vlieg, dan zal ik naar je zwaaien.

Dertig jaar geleden zag ik in een regenachtig Amsterdam – ook een pleonasme – een man zijn bovenlijf ontbloten. Een mooie man. Groene ogen, gebruinde huid, geblondeerd haar, gebeeldhouwde spieren, schoonheid waar moeite voor gedaan was, maar wat geeft dat. Remco Campert schreef ooit dat vrouwen over het rode haar van een meisje misprijzend opmerkten dat het geverfd was. Niet echt. Hem kon het niet schelen.

De mooie man gebruikte een föhn als pistool en deed net of hij een bank overviel. Hij vroeg niet hoe ik heette. Hij werd geprojecteerd op een bioscoopdoek en alleen in Woody Allens The Purple Rose of Cairo kun je met zo’n projectie communiceren. Een van de personages stapt in die film zelfs uit het witte doek de zaal in. Verder kan je in de bioscoop alleen kijken. Flirten is uitgesloten. Maar ze zeggen wel eens dat onze hersens nog op de Afrikaanse steppe waar we vandaan komen geprogrammeerd zijn en daar waren geen bioscopen…

Honderd jaar geleden zag ik op een dag in het midden van Frankrijk – hier kunnen we nog alle kanten op; laten we zeggen dat het zonnig was – in de keuken van een hotel een jongen uien en champignons snijden. Een mooie jongen. Wit haar, blauwe ogen, roze huid, varkensvlees, verlegen. Hij hoefde niet naar zijn vingers te kijken. Hij had het al zo vaak gedaan dat hij blind kon snijden. Taktaktaktaktak. Hij keek niet naar mij, laat staan dat hij iets zei. Toch herinner ik me ook hem nog steeds.

Over Brad Pitt zou ik wel een proefschrift willen schrijven, een documentaire willen maken, een podcast van duizend afleveringen

Dit soort herinneringen zijn te summier om een anekdote te worden en je deelt ze daarom nooit, ze sluimeren in ons brein en worden nimmer een verhaal. De Amerikaanse schrijfster Joan Didion meende: „We vertellen onszelf verhalen om te kunnen leven” (in Het witte album, 1968), maar dat gaat hier niet op. Deze herinneringen zijn een soort anti-verhalen; geen plot maar mogelijkheden; niet geleefd, niet verwacht, niet eens gehoopt op een bevredigend einde, lang noch gelukkig. Niets meegemaakt. Niets aangeraakt. Ze zijn als de landschapsbeschrijvingen in romans; je kunt ze gerust overslaan. Of heb je dan toch iets essentieels gemist? Waarom drijven ze in mijn hoofd en bereiken ze soms de oever van mijn bewustzijn?

Honderd jaar geleden zag ik kijkend uit het raampje van de wc in een hotel in Italië (ook altijd zonnig) elke ochtend (nou ja, een paar keer achter elkaar) een vrouw een kamer in een voornaam oud gebouw betreden en aan een bureau gaan zitten. Een mooie vrouw. Jong, jurk, paardenstaart, te veraf om oogkleur te zien. Ze schreef. Wat schreef ze?

Films hebben meestal wel een plot; een verhaal met een begin en een midden en een einde, ja, volgens Godard niet noodzakelijk in die volgorde, maar toch. Films zonder plot zijn bijzonder moeilijk om naar te kijken; misschien omdat met plot de standaard is geworden, misschien omdat het niet voor niets de standaard is geworden – aangeleerd of aangeboren, ‘en toen’ is de frase die elk kind wordt afgeleerd maar die zij het liefst gebruikt. En toen en toen en toen en toen en toen en toen. Sprookjes beginnen met er was eens, maar dat is alleen maar een excuus om vervolgens ‘en toen’ te zeggen. Honderd maal wel. Hedendaagse schrijvers werken soms nog met succes volgens deze methode. Zie bijvoorbeeld de bestsellers over de Middeleeuwen Power and Thrones van Dan Jones of De Bourgondiërs van Bart van Loo. Maar ik denk nu niet aan deze imposante vertellingen. Ik denk aan 1984 van George Orwell en aan A Clockwork Orange van Anthony Burgess. Geen boeken over ridders en vorsten maar over manipulatie en hersenspoeling. Wie herinnert zich niet de scène uit de verfilming door Stanley Kubrick waarin Alex tijdens het afspelen van gewelddadige filmbeelden zijn ogen niet kan dichtdoen. Hij móet kijken.

George Clooney, Brad Pitt, Matt Damon, Elliott Gould en Don Cheadle in ‘Ocean’s Eleven’, 2001.
Foto Mary Evans/AF Archive/Warner Bros

Vierentwintig jaar geleden zag ik een man schaatsen op een meer in Tibet. Een mooie man. Zijn haar viel in een lok over zijn voorhoofd, zo’n lok waarvan het doel lijkt te zijn hem weg te strijken, opdat we nog beter kunnen zien hoe mooi dat haar is, en hoe mooi dat wat het verborgen hield. IJdele bewegingen. Zoals mensen in wijde rokken meer rondjes draaien, zoals mensen met nieuwe tanden vaker lachen. Hij schaatste achteruit, hij schaatste rondjes, hij strekte zijn armen om te laten zien hoe goed hij het kon. Kijk mij eens!

Het gekke van plots is dat je de meeste niet onthoudt. Zelfs van een whodunit ben je na afloop al snel vergeten wie het gedaan heeft. En dat terwijl het tijdens het kijken van het allergrootste belang leek, ja, je kon niet stoppen met kijken voor je wist wie de moord had gepleegd. Maar weten is vergeten; na afloop is de uitkomst kennelijk niet belangrijk meer.

Misschien zijn films wel een methode om herinneringen te delen; als we allemaal hetzelfde zien dan kunnen we er allemaal over praten. Geen onbekende mensen in Spanje, Frankrijk of Italië maar Brad Pitt in Thelma and Louise, Brad Pitt in Seven Years in Tibet, Brad Pitt in Ocean’s Eleven (en Twelve and Thirteen), Brad Pitt in Once Upon a Time in Hollywood.

Wat wel beklijft is schoonheid. Misschien zijn speelfilms ook wel verkapte documentaires over schoonheid. Het eerste wat Joan Didion schreef over John Wayne in haar ode aan deze filmster is: „Ik zag hoe hij liep, en hoorde hoe hij sprak.” (Ode aan John Wayne, 1965) Hoe hij liep en hoe hij sprak, niet wat hij deed en wat hij zei. De plot als vehikel, als de rails waarover we schoonheid voorbij mogen zien glijden. Zonder gaat het niet, is het te open, te onverbloemd, te awkward. Presentator Humberto Tan had ooit fotomodel Doutzen Kroes in zijn talkshow en zei toen: „We kunnen haar dingen vragen. We kunnen ook gewoon tien minuten naar haar gaan zitten kijken.”

Dat gebeurde niet. Te awkward. Maar dat kijken, daar gaat het wel om. Want er zijn van die gezichten, van die lijven waar iets mee is. Je ziet ze en je vergeet de plot al tijdens het kijken. „Ik zou een proefschrift willen schrijven over de jukbeenderen van Timothée Chalamet”, schreef Paul Rudnick alias Libby Gelman-Waxner onlangs in The New Yorker na het zien van Dune.

Timothée Chalamet en Rebecca Ferguson in ‘Dune’, 2021.
Foto AP

Twee jaar geleden zag ik een man op mocassins een dak op springen, alsof hij een panter was, alsof hij jong was. Net als in 1991 met ontbloot bovenlijf. Ditmaal had hij geen föhn in zijn hand en overviel hij geen bank maar repareerde hij een antenne.

Doet er niet toe. Het ging om die gebruinde huid en die gebeeldhouwde spieren, dat geblondeerde haar en die groene ogen, die brede schouders en dat smalle middel, minder breed en minder smal dan 28 jaar eerder maar nog breed en smal genoeg om te bekoren.

Geen Dorian Gray maar Brad Pitt. Over hem zou ik wel een proefschrift willen schrijven, een documentaire willen maken, een podcast van duizend afleveringen, nee niet over hem, maar over zijn uiterlijk en dus over zijn schoonheid. Waar schuilt die toch in? Is het een kwestie van symmetrie? Van perfecte verhoudingen? De gulden snede? En hoeveel ervan is aangeleerd? Is er een universele schoonheid of past die zich aan aan tijd en plaats? Rubens of Twiggy? Liever Rubens èn Twiggy.

Er zijn wetenschappers die hebben geprobeerd schoonheid te vangen in wiskundige formules. George Clooney, Brad Pitt, Idris Elba, David Beckham, Will Smith zouden wetenschappelijk onderbouwd mooi zijn. Ze lijken gelukkig niet zo erg op elkaar, deze mannen. Het rare van Brad Pitt is dat hij op het eerste gezicht niet eens zo mooi is. Hij loopt en hij praat door een film, zijn ogen, handen, neus, mond, kaak zijn afzonderlijk niet eens zo uitzonderlijk. Mwah. Maar bijna altijd komt er, in elke film, toch een moment dat hij adembenemend is. Zijns ondanks, bijna. Mijns ondanks, bijna; alsof je rechtstreeks aangesloten wordt op het stopcontact en geschokt wordt met schoonheid.

Eenentwintig jaar geleden zag ik een man met kort haar en groene ogen in een pak, dat zacht en soepel van de schouders naar beneden hing. Fred Astaire en hij hoefde niet eens te dansen. Ik wilde ook zo’n pak. Ik wilde ook een man zijn. Zou alles dan niet veel makkelijker wezen? Loop, praat, beroof een bank. Alsof het niets is – dat beroven, maar ook dat lopen en praten. Welkom bij de norm.

Drieëntwintig jaar geleden zag ik een film die ik me liever niet zou herinneren. De door Brad Pitt gespeelde Tyler Durden in Fight Club is een held geworden van incels en andere mannen die toxic masculinity niet giftig vinden maar juist omarmen.

Bijna altijd komt er, in elke film, een moment dat hij adembenemend is

Het begint al vroeg, het klaarstomen voor die norm. De Nederlandse acteur Fjodor Jozefzoon zei onlangs in de Volkskrant over de toneelschool: „Acteurs krijgen te horen dat ze niet te vrouwelijk of te ‘fladderig’ mogen spelen. Het moet zogenaamd ‘neutraal’ zijn, maar dat neutraal behelst een macho heterobeeld van mannelijkheid.”

Rijke oude witte mannen hoeven traditioneel het minst mooi te zijn, in de schoonheidseconomie. Ze hadden de macht het uit te besteden. Mooie mannen waren zeker vroeger soms een beetje verdacht, hun schoonheid had om zo te zeggen geen reden, was/is nog overbodiger dan die van vrouwen. Want overbodig lijkt schoonheid; je hebt er op het eerste gezicht niets aan, al komen er steeds meer bewijzen dat mooie mensen eerder banen krijgen en beter geholpen worden in ziekenhuizen, ja het doorgaans makkelijker hebben in het leven.

Maar wie bepaalt wat mooi is? Lang was dat onder meer juist de bioscoop, die fungeerde als onofficiële canon van de esthetiek. Daar zag je geen schoonheid, daar leerde je wat schoonheid is, met het juiste licht in de juiste hoek in de juiste kleur. Laatst zag ik een foto van de hooggehakte schoenen van Humphrey Bogart, die hij buiten beeld dragen moest om langer te lijken dan zijn tegenspeelster. Die plateauzolen verdienen een plaats in het museum van de schoonheid, naast andere hulpstukken om aan de norm te voldoen en de pogingen daartegenin te gaan. Een zaal vol banners met de slogan ‘Black is beautiful’. Ook het schone is politiek. Er komt daar zeker een zaal met Griekse god Elvis (meer dan Pitt in Troy), om te tonen hoe de mainstream zich laafde aan Zwarte cultuur. Een zaal over sekse en gender en lhbti+. Zalen.

En ondertussen blijven we maar kijken, net als Alex in A Clockwork Orange, weliswaar niet vastgebonden maar toch. Want esthetiek laat zich niet in een museum opbergen. Het is overal, altijd. Zelfs sommige aardappels zijn mooier dan andere. Gaver, of juist grilliger, maar dan op een symmetrische manier. Je kunt er misschien maar beter dankbaar voor zijn; een categorie waar geen vat op is te krijgen, een overbodigheid. Je zou filmsterren ook kunnen zien als een poging om die overbodigheid te temmen, om er over te kunnen praten als over zonlicht, de lente, de weerspiegeling van de maan op donker water.

In zijn roman The Picture of Dorian Gray, 132 jaar na verschijning nog steeds het beste boek over schoonheid, schrijft Oscar Wilde dat het leven net als de schilderkunst of de poëzie soms een meesterwerk voortbrengt. Schoonheid als het resultaat van toeval. Het is een fictie om te koesteren. Schoonheid is in ieder geval niet zo erfelijk als sommigen zouden hopen. De kinderen van Brad Pitt en Angelina Jolie zijn vooralsnog niet twee keer zo mooi als hun ouders. Ik herinner me nu een nieuwsbericht van een paar jaar geleden waarin een Chinese man een proces aanspande tegen zijn echtgenote. Hun kinderen waren lelijk en de vrouw had hem niet verteld dat ze plastische chirurgie had ondergaan (of hij het proces won ben ik vergeten).

Brad Pitt in ‘Once Upon a Time in Hollywood’, 2019.
Foto Andrew Cooper/EPA

Oscar Wilde schreef in 1890 dingen over schoonheid die nu nog steeds schokkend zijn en dus verdienen uitgebreid geciteerd te worden: „En schoonheid is een vorm van talent – is zelfs hoger dan talent omdat ze geen verklaring behoeft. Ze is een van de vaststaande feiten van de wereld, net als het zonlicht, en de lente, en de weerspiegeling in donker water van die zilveren schelp die we de maan noemen. (…) Voor mij is schoonheid het grootste wonder. Oppervlakkige mensen zijn de enigen die niet op het uiterlijk afgaan. Het ware mysterie van de wereld is het zichtbare, niet het onzichtbare…”

Wilde schijft over schoonheid als iets waar je voor moet knielen en/of je bij neer moet leggen. Dat is nu niet meer zo. Plastische chirurgie, sportschool en sociale media veranderen het esthetisch kapitaal. „In de oude mediacultuur was de arbeidsverdeling duidelijk. De meerderheid van de mensheid was publiek: toeschouwers die kijken naar bijzondere mensen die er zijn om naar te kijken. In de nieuwe mediacultuur lopen deze rollen in elkaar over: we zijn publiek en degene naar wie gekeken wordt. Allemaal hebben we een virtuele dubbelganger, voor iedereen opzoekbaar, met zorg gecureerd, meestal net ietsje mooier dan ons alledaagse zelf”, schreef hoogleraar Goselinde Kuipers onlangs in De Groene Amsterdammer.

Mensen hoeven niet mooi te zijn, ze kunnen het worden. Die mogelijkheid is niet meer aan filmsterren voorbehouden – ja zelfs Marilyn Monroe en Rudolph Valentino ondergingen plastische chirurgie. Schoonheid is in die zin gedemocratiseerd. Ook daarom zou Once Upon a Time in Hollywood een zwanenzang kunnen zijn. Er was eens. Nu niet meer – schoonheid verandert. Geen Rubens, geen Twiggy, maar Jessica Rabbit is een nieuwe norm voor een vrouwelijk uiterlijk. Veel influencers lijken niet uit film maar uit tekenfilms hun inspiratie te halen. Wat karikatuur was, wordt ideaal. Te grote ogen, te kleine neus, te smal middel, te grote borsten, te grote spieren. Te mooi om waar te zijn. „I’m just drawn that way”, zei Jessica Rabbit in Who framed Roger Rabbit (geen idee meer wie hem framede, trouwens). We all could be drawn that way. Iedereen kan zich nu zo laten tekenen, online en/of in het echt op zoek naar de ideale vrouw. Op Roger Rabbit wil helaas nog niemand lijken. Dat blijft een konijn. Op Brad Pitt wel. Hij wordt steeds gewoner. Ik zal aan hem denken als ik uien snijd, als er een F16 overvliegt, als ik naar de sterren kijk.

Een versie van dit artikel verscheen ook in NRC Handelsblad van 5 februari 2022.

Mail de redactie

Ziet u een taalfout of een feitelijke onjuistheid?

U kunt ons met dit formulier daarover informeren, dat stellen wij zeer op prijs. Berichten over andere zaken dan taalfouten of feitelijke onjuistheden worden niet gelezen.

Maximaal 120 woorden a.u.b.
Vul je naam in